Hagar (hebr. hāgār), egyptische slavin van Sara,
moeder van Ismael. De twee verhalen van Gn 16,116
en 21,9-33 (doubletten) beschrijven de verstoting
van H. en Ismael door de jaloerse Sara. In Gn 25,12
is H. de stammoeder van twaalf ismaelitische stammen
(zoals de vrouwen van Nachor van twaalf arameese
en de vrouwen van Jakob van twaalf israelitische
stammen). In Gal4,21-31 verklaart Paulus
aan de hand van de verhouding tussen H. en Sara en
hun kinderen de verhouding tussen het verbond van
de Sinaï en het nieuwe verbond, en tussen de joden
en christenen onderling.
Lit. G. Kittel (ThW 1,55v).
[v. d. Born]