Apennijnen

Apennijnen (latijn Ap(p)enninus mons, grieks Ἀπέννιον of Ἀπέννινα ὄρη), ca. 1250 km lange, 40 tot 130 km brede bergketen die als het ware de ruggegraat van het italische schiereiland vormt. Tegenwoordig onderscheidt men de noordelijke (van Savona tot Perugia), de centrale (van Ancona tot en met het dal van de Sangro) en de zuidelijke A. (van de Sangro tot Reggio di Calabria). De gemiddelde hoogte bedraagt ca. 1200 m, de hoogste toppen bevinden zich in de centrale A.: de Gran Sasso (2920 m) en de Monte Amaro (2795 m). Vulkanische formaties als de Albanus en de Vesuvius maken geologisch geen deel uit van de A. De noordelijke A. vormden in de Oudheid de grens tussen het eigenlijke Italië en Gallia Cisalpina; de rest van de bergrug verleende de verschillende landschappen van Italië duidelijke natuurlijke grenzen; het aantal bruikbare passen was echter reeds in de Oudheid betrekkelijk groot. Behalve de Po en haar noordelijke zijrivieren ontspringen vrijwel alle rivieren van het schiereiland op de A. Op de oostkust zijn deze klein, maar bijzonder talrijk; de bekendste zijn de Rubico, de Metaurus en de Aufidus. Naar de westkust stromen o.a. de Arnus, de Tiber, de Liris en de Volturnus. Het klimaat is vooral in de hogere delen van de A. ruw, er valt veel regen en niet zelden ook sneeuw, die hier en daar lang blijft liggen. In de Oudheid waren de hellingen dichter bebost dan thans; de vele vruchtbare dalen herbergden reeds in zeer oude tijden kleine agrarische nederzettingen.


Lit. C. Hülsen (PRE 2, 210-214). - C. S. du Riche Preller, Italian Mountain Geology (1924). [Nuchelmans]


Kaart