Bethlehem (he-breeuws bēt-lehem: broodhuis en volgens
de Amarnabrieven oorspronkelijk 'huis van [de
godin] Lachama'; gr. Βηθλέεμ), nu bēt-lahm een stad op ca. 9 km
ten zuiden van Jeruzalem,
gelegen aan de weg die
over Hebron naar Egypte leidt. Temidden van zijn
broers werd David
hier door Samuël
tot koning gezalfd.
De priester Micha was volgens Ri 17,7 uit deze stad afkomstig en Gn 35,19 verhaalt dat Rachel er na de geboorte van Benjamin is gestorven en begraven. Het boek Ruth laat in B. de geschiedenis spelen van Ruth en Boaz - als voorouders van David (Rt 4,18-22). In de historie komt B. zelden naar voren, in de lijst van verdedigingswerken van Rehabeam (1Kr 11,6) en na de ballingschap als een der plaatsen waar terugkerenden zich vestigen (Ezr 2,21; Neh 7,26). De belangrijke plaats die B. inneemt in het NT als de geboorteplaats van Jezus (Mt 2,1; Lc 2,4) rust op de profetie in Mich 5,1, uitgesproken toen B. inderdaad 'klein onder de geslachten van Juda' genoemd kon worden.
Centrum van bedevaart te B. is tegenwoordig de
Geboortekerk, waarvan de bouw reeds in de 4e
eeuw door Constantijn de Grote werd aangevangen.
De basiliek welft zich over de grot, die volgens
de traditie de herberg-karavaanserail is waar Jezus
werd geboren.
Lit. A. Barrois (DES 1, 970-975). Abel 2, 276. Simons blz.
551. Kopp 10-85.
[Beek]