Samaritanen, volgens 2Kg 17,2,4 mensen die na 721
vC uit Babel, Kutha, Avva, Hamat en Sefarvaïm
gevestigd werden in de steden van Samaria in
plaats van de weggevoerde Israëlieten. Omdat zij
niet vertrouwd waren met de verering van 'de God
van het land', zond de koning van Assur een der
weggevoerde priesters terug om hen in de juiste
eredienst te onderrichten. Als aanleiding hiertoe
noemt de bijbelschrijver een leeuwenplaag die als
een uiting van de toorn Gods werd opgevat (2Kg
17,25-41). Niettemin zou de eredienst voor vele
vreemde goden zich gehandhaafd hebben. Eerst op
den duur sloten de S. zich aan bij de vereerders van
de ene God, voor wie alleen in de tempel van Jeruzglem
offers gebracht konden worden. Dat het niettemin
tot een breuk kwam tussen de S. en de joden
is toe te schrijven aan politieke oorzaken. De herbouw
van Jeruzalem onder Nehemia
werd door
de S. met wantrouwen gevolgd, omdat ze verlies
van aanzien voor hun stad vreesden. Het gevolg
was de stichting van een eigen tempel op de Gerizzim,
die in 128 vC door
Johannes Hyrkanus is
verwoest (IM 3,10).
Lit. D. Broadribb, Bibliography of the. Samaritans (Leiden
1964). - M. Delcor, Hinweise auf das samaritanische Schisma
im AT (ZAW 74, 1962, 281-291). F. M. Cross, Aspects of
Santaritan and Jewish History in Late Persian and Hellenistic
Times (HThR 5.8, 1965, 201-211).
[Beek]