Syene (Συήνη, griekse transcriptie van egyptisch
Swn.w, koptisch Swên, Swan, assyrisch Suani,
hebreeuws Sewēnēh, arabisch Aswân) plaats op de
oostelijke oever van de Nijl, bij de eerste katarakt.
Het nabijgelegen
Elephantine,
dat thans 'het eiland van Aswan' genoemd wordt,
heeft altijd de grens gevormd tussen Egypte en
Nubië.
Op de westoever schuin tegenover S. liggen
de merkwaardige graven van gouwvorsten van
Elephantine uit
het Oude en Middel-Rijk bovenaan de
helling van een heuvel die bekroond is door een
sjeichgraf, Qubbet el-Hawa genaamd. Deze waren
van 1959 tot 1973 het voorwerp van een nieuw en
grondig archeologisch en epigrafisch onderzoek. De
bekendste grafeigenaars zijn Mechu, Sabni, Heka-ib,
Sarenput I en II, Harchuf.
De naam Swn.w komt het eerst voor onder de 21e
dynastie. In die tijd had de godin Anuket, die te
Elephantine samen met
Chnum en Satis een trias
vormt, te S. een tempel. Van S. maken de egyptische
bronnen verder nauwelijks gewag totdat, in
de perzische tijd, de stad vaak ter sprake komt in
de arameese papyri van Elephantine. In de Ptolemaeërtijd
werd met de bouw van een Isis-tempel
begonnen, die onvoltooid bleef. Ten zuiden van S.
liggen de steengroeven waar, de gehele oudheid
door, het roze graniet gewonnen werd. Op de Peutinger kaart (foto rechts: midden) wordt Syene ook vermeld.
Lit. H. Kees (PRE 4A, 1018-1023). Gardiner 2,5*. Porter/
Moss 5,223. E. Edel, Die Felsengräber der Qubbet el-Hawa
bei Assuan 1-4 (Wiesbaden 1967-1975). [Vergote]