Nubië, land waarvan een deel, tussen
Elephantine
en Wadi Halfa, thans tot Egypte, en het andere
deel tot Soedan behoort. In de oudheid lag de grens
van Egypte aan de 1e katarakt. De egyptische naam
was K(3)š; hij wordt in het middelbabylonisch Kaši,
nieuwbabylonisch Kušu en hebreeuws Kuš gelezen.
'Nubiër' luidde Nhsy. De auteurs uit de griekse en
romeinse oudheid noemen het land Ethiopië. Er
worden in N. verschillende streken vermeld: van
noord naar zuid Wawat, Irtjet, Satju, Iam, Medja.
Maar hun volgorde is niet zeker, evenmin als hun
uitgestrektheid in de verschillende perioden. Reeds
in het Oude Rijk onderhoudt Egypte handelsbetrekkingen
met N., die soms met militaire expedities
afwisselen. In de 12e dynastie onderwerpt
Sesostris I
N. tot aan Semne, ten zuiden van de 2e katarakt.
Sesostris III
legt er een reeks vestingen aan en een handelsfactorij wordt te Kerma,
aan de 3e katarakt, gesticht. Tijdens de Hyksosperiode
vormde N. een onafhankelijk koninkrijk, dat
zelfs onderhandelingen voerde met de vijanden van
Egypte (stele van Kamose). De farao's van het
Nieuwe Rijk onderwerpen N. opnieuw; zij exploiteren
er intensief de goudmijnen. Thutmosis III
dringt tot aan de 4e katarakt door en
Napata vormt
nu de grenspost. Het land wordt onder het gezag
van een soort egyptische onderkoning geplaatst, die
de titel draagt van 'koningszoon van Kusj'.
Vanaf het Oude Rijk lijven de Egyptenaren Nubiërs
als beroepssoldaten in hun leger in en later gebruiken
zij hen als politie. Zodoende krijgt hun naam,
Medjai, naderhand een technische betekenis en kan
ook op Egyptenaren slaan.
De Nubiërs, die geheel in de egyptische cultuur opgegaan zijn, bezitten niet alleen onder de 21e dynastie een zelfstandig koninkrijk, met Napata als hoofdstad, maar in de 8e eeuw vC verovert Pianchi zelfs Egypte en sticht de 25e of 'ethiopische' dynastie. Deze regeert gedurende een eeuw totdat zij door Asarhaddon van Assyrië verdreven wordt. Te Napata en later te Meroë ontwikkelt zich dan een eigen beschaving; zie ook Ethiopië.
Lit. Helck/Otto 248-251. T. Save-Söderbergh, Ägypten und Nubien. Ein Beitrag zur Geschichte altägyptischer Aussenpolitik (Lund 1941). Id., The Nubian Kingdom of the Second Intermediate Period (Kush 4, 1956, 54-61). Gardiner 1, 73-289*; 2, 269*-272*. B. G. Haycock, The Kingship of Cush in the Sudan (Comparative Studies in Society and History. An International Quarterly, The Hague, 7, 1965, 461-480). U. Monneret de Villard, La Nubia medioevale (Service des Antiquités. Mission archéologique de Nubie; Le Caire 1-2, 1935; 34, 1957). Id., Storia della Nubia cristiana (Orientalia christiana Analecta 188; Roma 1938). Report on the Monuments of Nubia Likely to be Submerged by the Sudd-el-Ali Water (Cairo 1955). [Vergote]