Thutmosis (op grieks Τουθμωσις steunende transcriptie van Dl.uvty-ms.w, 'Thot (de maangod) is geboren'), naam van vier koningen van de 18e egyptische dynastie en van vele particulieren.
(1) Thutmosis I
(1530-1520) was vermoedelijk de zoon van
zijn voorganger Amenhotep I en van een vrouw,
Seniseneb, die niet van koninklijk bloed was. Door
het huwelijk met zijn halfzuster
Ahmosis verwierf
hij het recht op de troon. In het tweede jaar
van zijn regering ondernam hij tot aan de 3e katarakt,
in Nubië, een veldtocht die hij vereeuwigde
met een rotsinsciptie tegenover het eiland Tombos
(Breasted ARE 2, § 67-73; bericht over de tocht
door Ahmosis, zoon van Ebana, te el-Kàb ib. § 80).
Op een expeditie tegen het
Mitanni-rijk trok hij
over de Eufraat en richtte daar een stèle op (ib. §
81; vgl. § 478). Van zijn bouwbedrijvigheid verdienen
de volgende monumenten vermelding: een stèle
vóór de tempel van
Osiris te
Abydus herdenkt
het vervaardigen van een processieboot, offertafels
en godenbeelden (ib. § 90-98); in de Amonstempel
te Karnak
bouwde zijn architect Ineni de twee
pylonen die zich het dichtst bij het heilige der heiligen
bevinden, met tussen beide een hypostyle zaal,
en hij plaatste daarvóór twee obelisken, waarvan
een nog overeind staat (ib. § 99-108); hij legde ook
een graf aan, dat als eerste in de Vallei der Koningen
(nr. 38) een lange traditie inluidde nadat Amenhotep
I de scheiding ingevoerd had van graf en dodentempel.
Zijn mummie bevond zich waarschijnlijk
onder de mummies die in de cachette van Deir
eI-Bahri ontdekt zijn.
Lit. Drioton/Vandier 336v. 369v. - A. Gardiner, Egypt of the Pharaohs
(Oxford 1961) 177-180.
(2) Thutmosis II
is de zoon van zijn voorganger T.I en van
een bijzit, Mutnefret. Hij werd koning door zijn huwelijk
met zijn halfzuster, de erfprinses Hatsjepsut.
Zijn regeringsjaren staan niet met zekerheid
vast: ca. 1520-1504. Een rotsinscriptie langs de weg
van Aswán naar
Philae geeft een omstandig relaas
van een opstand van de Nubiërs waaraan hij in zijn
eerste jaar het hoofd moest bieden (Breasted ARE
2, § 119-122). Verder wordt alleen nog een expeditie
naar Palestina vermeld in het graf van Ahmosis Pennechbet
te el-Kâb (ib. § 124).
Lit. A. Gardiner, Egypt of the Pharaohs (Oxford 1961) 180v.
(3) Thutmosis III had als
intronisatienaam Mn-hpr-R' ('Blijvend
is de gedaante van Rē'). Bij hem deed zich
voor de derde maal in deze dynastie dezelfde situatie
voor: T. III werd geboren uit T. II en een haremvrouw,
Isis, en om het recht van opvolging te verwerven
werd hij in de echt verbonden met een van
de twee dochters van koningin Hatsjepsut. Daar het
oudere meisje, Nefrurē, gestorven was, werd Meritrē
de bruid. Hijzelf vertelde echter, vele jaren
later, dat hij nog tijdens het leven van zijn vader,
jonge clericus zijnde in de tempel van
Karnak, door
een orakel van Amon gedurende een processie als
koning werd erkend en gekroond (Kroningsinscriptie
in de tempel van Karnak: Breasted ARE 2, §
131-166; ANET 446v). Daar hij nog minderjarig
was, nam Hatsjepsut
het bewind in handen en behandelde
hem als een mederegent. Dit wordt in de
biografie van de architect Ineni op een diplomatieke
manier uitgedrukt (ARE 2, § 341). Na de dood van
zijn tante, stief- en schoonmoeder, in hun 22e regeringsjaar,
wreekte hij zich op de bekende manier
(Hatsjepsut).
T.III ontpopte zich als een machtige veroveraar en groot bouwheer, op Ramses II na de roemrijkste der farao's. Reeds in het tweede jaar van zijn alleenheerschappij veroverde hij de machtige vesting Megiddo (ANET 234b) en vernietigde een coalitie van syrische prinsen. In een tijdsruimte van twintig jaar ondernam hij op zijn minst zestien expedities tegen de grote en kleine koninkrijken in Syrië en Palestina, deels echte veldtochten deels razzia's of vordering van tribuut. Hij maakte een einde aan de expansie van het Mitanni-rijk in Noord-Mesopotamië, dat hij ook rechtstreeks aanviel door een tocht over de Eufraat (stèle van Gebel Barkal; biografie van Amenemheb ANET 238 en 240v; Breasted ARE 2, § 574-592). In Nubië breidde hij de egyptische macht uit tot aan de 4e katarakt. De rijke buit en schatting die deze ondernemingen opleverden kwamen vooral de tempel van Amon te Karnak ten goede en de vorst liet ze optekenen, samen met het relaas van zijn expedities, in de z.g. Zaal der Annalen van dit heiligdom. Een stèle uit deze tempel draagt een Zegelied van T.III (Breasted ARE 2, § 406-540, 655-662; ANET 234-241, 373-375).
Deze opeenhoping van rijkdommen veroorloofde
T.III grootste bouwwerken te ondememen, in de
eerste plaats in de tempel van
Karnak. Hij bouwde
op de westoever van
Thebe de kleine tempel van
Medinet Habu en een dodentempel, die verdwenen
is; bovendien zijn er van hem tempels bekend te
Gurob, Speos Artemidos,
Abydus,
Koptos, Armant,
el-Kâb, Elephantine
en in Nubië te Semna en
bij de Gebel Barkal. De data van zijn 54-jarige regering,
waarvan 22 jaren als mederegent, zijn 1504-1450.
Zijn graf bevindt zich in de Vallei der Koningen
(nr. 34); de mummie is ontdekt in de cachette
van Deir el-Bahri.
Lit. Drioton/Vandier 337-340, 371, 398-406, 443-445. - A. Gardiner,
Egypt of the Pharaohs (Oxford 1961) 181-183, 188-198. H. Grapow,
Studien zu den Annalen Thutmosis des Dritten (Abhandlungen
Akad. Wiss. Berlin 1949).
(4) Thutmosis IV,
zoon van Amenhotep II en de koningin
Ty-'3. Hij regeerde van 1425 (?) tot 1408; zijn intronisatienaam
was Mn-hpr.w-R', in spijkerschrifttranscriptie
Manahpirya ('Mogen de gedaanten van Re blijvend zijn').
Een rotsinscriptie bij Konosso verhaalt van een tocht naar Nubië, in zijn 8e jaar, om een rebellie neer te slaan (Breasted ARE 2, § 823-829). Een obelisk die T.III had laten vervaardigen en naar de tempel van Karnak brengen, werd door hem van inscripties voorzien en opgericht. Door keizer Constantius naar het Circus Maximus te Rome overgebracht, werd hij in 1587 door Paus Sixtus V vóór de basiliek van Sint-Jan in Lateranen geplaatst (ib. § 830-838). Het best bekend is echter de inscriptie uit zijn 1e regeringsjaar, op de stèle tussen de voorpoten van de sfinx van Gizah. Hierin vertelt T.IV hoe hem, toen hij als jonge prins op leeuwenjacht in de schaduw van de sfinx ingeslapen was, in een droom van de god Harmachis het koningschap beloofd werd op voorwaarde dat hij hem bevrijdde van het zand waaronder hij half bedolven was (ib. § 810-815; ANET 449). Dit verhaal houdt misschien in dat hij niet de oudste zoon was en dus niet voorbestemd om koning te worden.
Als een nieuw politiek feit verdient vermelding dat
T .IV op een bondgenootschap aanstuurde met Artatama
I van Mitanni, van wie hij een dochter huwde
(J.A. Knudtzon, Die el-Amamatafeln, Leipzig
1907-1914, 29, 16-18). Dit was gericht tegen de hethitische
macht, die voor beiden een bedreiging begon
te worden. De vermelde prinses was vermoedelijk
niet Mutemuaia, de moeder van Amenhotep III.
Van de dodentempel van T.IV op de rand van de
woestijn in West-Thebe is niets over. Zijn graf
draagt nr. 43 in de Vallei der Koningen. Zijn lijk
bevond zich onder de koningsmummies in een zijvertrek
van het graf van Amenhotep II.
Lit. Drioton/Vandier 340v, 372, 383v, 409v. - A. Gardiner, Egypt
of the Pharaohs (Oxford 1961) 204v. [Vergote]