Megiddo (hebr. megiddō, Zach: 12,1 1 megiddōn) was
een vestingstad aan de noordzijde van de Karmel,
die de weg naar de vlakte van Jizreël beheerste.
Thutmosis III heeft ca. 1480 door een krijgslist de
vesting veroverd en het bericht daarover laten vastleggen
op de muren van de tempel van Karnak
(ANET 234b-238). De ruïneheuvel van M. (tell elmutesellim)
is onderzocht (sinds 1925) door een
expeditie van de Universiteit van Chicago. In recente
tijden hebben de Israeli's gegraven en enkele
dateringen verbeterd. Men onderscheidt een twintigtal
beschavingslagen tussen het chalcolithicum en de
verwoesting door Tiglatpileser III in 733. Er is een
filistijnse bezetting geweest in de 12de eeuw, die
weinig sporen naliet, maar daarop is een bloeiperiode
van kanaänitische beschaving gevolgd, waaraan
een einde kwam door een verovering onder
David.
Tijdens Salomo was M. hoofdstad van een
belastingdistrict en voorraadstad van het leger (1 Kg
4,12; 9,15). Farao Sisak
heeft de stad op zijn veldtocht
door Palestina verwoest, maar onder
Jerobeam
werd ze weer militair centrum en uit die tijd
dateren ook de paardestallen en niet, zoals men
vroeger meende, uit de tijd van Salomo. Josia van
Juda, die farao Necho
op zijn weg naar het noordoosten
wilde tegenhouden of ontmoeten, werd bij
M. dodelijk gewond (2Kg 23,29-30; vgl. 2Kr 23,20-24).
Toevallig werd in M. een kleitablet gevonden
met 40 regels van het epos van Gilgamesj. Het
opgegraven M. is door de archeologische dienst van
Israel toegankelijk gemaakt; bij de ingang bevindt
zich een museum met een maquette van de vesting
tijdens haar bloeiperiode.
Lit. Y. Yadin, M. of the Kings of Israel (BA 33, 1970, 65-69).
P.L.Guy/R.M.Engberg, M. Tombs (OIP33, Chicago
1938. R.S. Lamon/G.M. Shipton, M. 1 (OIP 42, ib. 1939).
G.Loud, M.2 (OIP62,ib.1948).[Beek]