Salomo (hebreeuws šelōmō, samenhangend met šālōm = vrede, gr. Σαλωμων), koning over Juda en Israel als opvolger van David (ca. 970-930). Hij was de zoon van David en Batseba, heette oorspronkelijk Jedidja (hebreeuws jedid'jāh, 'vriend van Jāh') en nam waarschijnlijk bij zijn troonsbestijging de naam S. aan. David lag nog op zijn laatste ziekbed toen S. tot koning werd uitgeroepen. De daaraan voorafgegane hofintriges zijn in 1Kg 1 beschreven. S. had de steun van Natan en Zadok, de profeet en de priester, terwijl ook Batseba een invloedrijke rol speelde. De andere troonpretendent was Salomo's halfbroer Adonia, die vermoord werd, evenals de veldheer van David Joab. De hogepriester Abjathar werd verbannen. Omdat een zekere Simeï uit het huis van Saul nog aanspraken zou kunnen maken op de troon, werd hij, na de overtreding van een verbod zich buiten Jeruzalem te begeven, gedood. Deze eerste regeringsdaden zijn in 1Kg 2 zonder terughoudendheid beschreven.
Het gezag dat David had gekregen over de verenigde 12 stammen brokkelde onder S. geleidelijk af. Aan de grenzen van het rijk maakten Edom onder Hadad (1Kg 11,14-25b) en Damascus onder Rezon (11,23-25a) zich onafhankelijk. Binnenslands wekte de regering van S. verzet als gevolg van de zware lasten die op de bevolking werden gelegd zowel om de bouwwerken te financieren als om een kostbare hofhouding te onderhouden. Naar het voorbeeld van Egypte werd het land ingedeeld in 12 belastingdistricten (die niet samenvielen met de stamgebieden), die om de beurt gedurende een maand een aanzienlijk tribuut moesten opbrengen (1Kg 4,7). Veel aandacht schenken de berichten van 1Kg aan de bouw van de tempel (5-8) en van andere bouwwerken (9,10-25). Voorts moet in die dagen de internationale handel zeer tot de rijkdom van S. hebben bijgedragen. Er werd een vloot uitgerust die van Elat uit het goudland Ofir bevoer (9,26-28) en er bloeide een levendige handel in paarden en wagens met Egypte en Klein-Azië, waarbij het rijk van S. vooral fungeerde als doorvoergebied (10,28-29).
De internationale betrekkingen leidden tot huwelijksverbintenissen met vrouwen uit het buitenland, o.a. met een dochter van de farao, en deze hadden weer ten gevolge dat de goden van de vreemde volken plaatsen van eredienst kregen in en om Jeruzalem (11,1-13). De redacteur van de berichten ziet daarin de voornaamste oorzaak van de ondergang van het twaalfstammenrijk.
S. is in de geschiedenis bekend geworden wegens zijn wijsheid, die door de verteller van 1Kg beschouwd wordt als een gave Gods. Hierdoor kon S. in moeilijke gevallen als rechter beslissen zonder dat hij zijn toevlucht hoefde te nemen tot de magische middelen van het godsoordeel. Dit wordt geïllustreerd door het verhaal van de twee vrouwen die elkander een kind betwistten (3,16-28). Zijn wijsheid kwam ook tot uiting in spreuken en liederen (4,29-34), die uitgingen van verschijnselen in de plantenwereld ('van de ceder op de Libanon tot de hysop toe, die aan de muur uitschiet') en onder de dieren. Daarom zijn de wijsheidsboeken van het OT zoals Spreuken en Prediker aan S. toegeschreven. Een bekende uiting van de oudoosterse wijsheid was het raadselspel en hierin zou S. zich hebben kunnen meten met de legendarische koningin van Sjeba (10,1-13).
De berichtgeving over S., die 1Kg 1-11 ononderbroken
bevat, is ambivalent in het oordeel over een
koning die aan Jeruzalem een internationaal aanzien
zou hebben verleend, maar anderzijds door
weeldezucht en het toelaten van afgoderij een afscheidingsbeweging
had veroorzaakt waarvan
Jerobeam de leiding nam (11,26-40). Buiten het
OT wordt in de contemporaine oudoosterse literatuur
niet over S. gerept.
Lit. A. Alt, Israels Gaue unter S. (BWAT 13, Leipzig 1931,
1-19 = Kleine Schriften 2, 76-89). F. Thieberger, King
Salomon (London 1948). B. Porten, The Structure and Theme
of the Solomon Narritive 1Kg 3-11 (Hebrew Union College
Annual 38, 1967, 93-128). M. A. Beek, Geschichte Israels³
(Stuttgart 1973) 61-70.
[Beek]