Amenemhêt, moderne transcriptie van imn-m-l;l3t (Amon is vooraan), door Manetho met Ἀμεννεμης weergegeven, naam van vier koningen der 12e en van verschillende vorsten der 13e dynastie.
(1) Amenemhêt I
(1991-1962), stichter van de 12e dynastie,
was vermoedelijk vizier van de laatste Mentuhotep
en usurpeerde de troon. Hij vestigde zijn residentie
te Lisjt, trachtte de orde in het rijk te herstellen door
expedities naar het zuiden (Korosko) en tegen nomaden
in het oosten van de Delta, ook door reorganisatie
van de gouwen, van de administratie en van
het kadaster. Hij stelde in 1971 zijn zoon,
Sesostris I,
tot mede-regent aan en stierf, terwijl deze in Libye
oorlog voerde (Sinuhe), vermoedelijk tengevolge
van een aanslag. Deze wordt herhaaldelijk vermeld
in de Leer van A., in feite een politiek strijdschrift,
na de dood van de koning verspreid om de aanspraken
van Sesostris op de troon te ondersteunen. Engelse
vertaling door J. A. Wilson in ANET 418a419b;
zie ook 444a-446a.
Lit. Drioton/Vandier, L'Egypte (Paris 1962) 251 enz. A. Volten,
Zwei altägyptische politische Schriften (Analecta aegyptiaca
4; Kopenhagen 1945).
(2) Amenemhêt II (1929-1895), zoon van de beroemde Sesostris
I en 3e koning van de 12e dynastie, had zijn
residentie en piramide te Dahsjūr. Over zijn regering
is bijna niets bekend. In 1936 werd onder de grondvesten
van de Montu-tempel te Tōd, op 25 km ten
zuiden van Luxor, een schat ontdekt: vier bronzen
koffertjes waarvan twee op het deksel zijn naam
dragen. De twee grootste bevatten stukken lapis-lazuli,
cylinders en amuletten die, blijkens afbeeldingen
en spijkerschrift, uit Mesopotamië stammen;
de twee kleinste bevatten enkele gouden en talrijke
zilveren schalen met kretenzische versiering, ook
goud-, zilver- en loodstaven en zilveren kettingen.
Volgens de enen stammen deze voorwerpen van razzia's
die de koning in Azië ondernam, volgens anderen
wijzen zij op een schatting die door een aziatische
staat (Byblos?) betaald werd.
Hiernaast een sfinx van Amenemhêt II uit Tanis, ca. 1900 vC.
Lit. Drioton/Vandier 252, 256, 272vv. - F. Bisson de la Roque,
Töd, 1934 à 1936 (Fouilles de l'institut Français du Caire 17,
Kairo 1937); Trésor de Tod (Catalogue général des antiquités
égyptiennes du Musée du Caire nos. 70501-70754; Kairo
1950); Id., G. Contenau/F. Chapouthier, Le trésor de Tod
(Documents de Fouilles de l'institut Français d'archéologie
orientale du Caire 11, Kairo 1953).
(3) Amenemhêt III
(1842-1797), 6e koning van de 12e dynastie,
voerde grote werken uit om de moerassen van
het Faijûm
droog te leggen en voor de akkerbouw
geschikt te maken. Hier had hij ook, bij Hawāra,
zijn piramide (na een eerdere poging in Dahsjur) en zijn dodentempel, die door de
Grieken 'labyrint' werd genoemd en om zijn aanleg
hun bewondering wekte (Herodotus 2,148:, Diodorus
1, 61; 66; Strabo 17, 1, 37). Een afbeelding van
zijn zitbeeld in ANEP nr. 385; van een hem toebehorende
sfinx ib. nr. 386. In de grieks-romeinse tijd
werd hij, voornamelijk in het Faijûm, als god vereerd
onder de naam Μαρης, Πραμαρρης en dgl. (=
farao Māres), Λαμαρης, afgeleid van zijn intronisatienaam
ny-m3 't-r' (de kosmische orde behoort aan
Rë'). Een oudere transcriptievorm hiervan is, naar
ons oordeel, Μοιρις de naam van de koning naar
wie, volgens Herodotus 2, 101; 149 enz., het Karunmeer
(Moerismeer) werd genoemd-inscripties uit zijn
tijd in ANET 229b-230a; 431.
Hiernaast een kop van Amenemhet III, gemaakt van een
koperlegering, uit Fajum, ca. 1810 vC, 47 cm hoog.
Lit. Drioton/Vandier 251; 254. J. Vergote, Le roi Moiris-Marês
(Z. f. ägypt. Sprache 87, 1962, 66-76). [Vergote]