Chnum, vergoddelijkte ram van een ras van schapen
dat reeds onder het Nieuwe Rijk in Egypte uitgestorven
was: de ovis longipes met horizontale
spiraalvormige horens. Hij werd oorspronkelijk afgebeeld
in diergestalte, later als man met ramskop.
De naam is misschien verwant met een arabisch woord voor 'schaap', g'anam. Zijn oorsprong verklaart zijn karakter van levenscheppende en vruchtbaarheidsgod, dat onder verschillende vormen in de vier voornaamste cultusplaatsen tot uiting kwam. Te Elephantine en nabijgelegen eilanden was hij de bewaker van de bronnen waaruit de levenbrengende Nijloverstroming geacht werd te ontstaan. Als 'heer van het cataractengebied' was hij de echtgenoot van Satis en tevens met Anukis verbonden.
Hier werden vele rarnsmummiën in stenen sarcofagen
ontdekt. In de perzische tijd (5e eeuw vC)
ontstonden conflicten tussen de Fij-priesters en de
joodse militaire kolonisten omdat dezen rammen
slachtofferden, wat tot de verwoesting van de
Jahwe-tempel leidde. Te Esna-Latopolis trad hij in
verbinding met Sju, de god van lucht en vochtigheid,
en te Hypsele (Sjashotep, koptisch Sjotep) met
de vegetatiegod Osiris. Te Hwor (modern Hur, ten
noorden van Hermopolis) verschijnt hij als de
schepper die de aarde doet ontstaan, die goden,
mensen en al het bestaande in leven roept. Zijn
werktuig is daarvoor de pottenbakkersschijf. Ook
bij vele andere gelegenheden wordt C. afgebeeld
als de god die het lichaam van de mens op de draaischijf
vormt. Hij werd verder met allerlei goden in
betrekking gebracht, bv. met Re, als C.-Re, en voornamelijk
met de ramsgoden van Heracleopolis
(Harsaphes), Thmuis en
Mendes. Het syncretisme
met Amon, die een ram als heilig dier heeft, was
alleen in Nubië bekend.
Lit. RÄR 135-140.
[Vergote]