Appianus (Ἀππιανός) van Alexandrië, griekse geschiedschrijver uit de 2e eeuw nC. Nadat hij in zijn vaderstad hoge ambten bekleed had en in Rome als advocaat werkzaam was geweest, werd hij onder keizer Antoninus Pius door toedoen van zijn vriend Fronto aangesteld als procurator van de keizer, waarschijnlijk in Egypte. A. schreef op latere leeftijd, ca. 150-160, een romeinse geschiedenis, Ῥωμαϊκά of Ῥωμαϊκη ἱστορία ,in 24 boeken. Daarin volgde hij niet de gebruikelijke annalistische methode, maar stelde zich in hoofdzaak op etnografisch standpunt, d.w.z. hij behandelde, afgezien van de boeken 13 tot en met 17, achtereenvolgens de lotgevallen van de verschillende volken - daaraan zijn ook de titels der meeste boeken ontleend - die met de Romeinen in aanraking kwamen en door dezen werden onderworpen. Door deze werkwijze,' die gepaard gaat met een zeer eenzijdige aandacht voor de krijgsgeschiedenis, wordt de samenhang van het werk ernstig geschaad: te dikwijls wordt wat chronologisch bijeenhoort uit zijn verband gerukt. De eerste drie boeken behandelden onder de titels Βασιλική, Ιταλική en Σαυνιτική oudste geschiedenis tot en met de samnitische oorlogen. Dan volgen:
4. Κελτική, 5. Σικελική καὶ νησιωτική, 6. Ἰβηρική, 7. Ἀννιβαϊκή, 8. Λιβυκή, 9. Μακεδονική καὶ Ἰλλυρική, 10. Ελληνική καὶ Ἰωνική, 11. Συριακή, 12. Μιθριδάτειος, 13-17. Ἐμφύλια (over de burgeroorlogen), 18-21. Αἰγυπτιακά (de verovering van Egypte), 22. Εκατονταετία (de keizertijd tot Traianus), 23. Δακική, 24. Ἀράβιος. Bewaard zijn het begin van boek 1, fragmenten van 2, 3, 4 en 5, de boeken 6, 7 en 8, het tweede deel van 9, de boeken 11 tot en met 17, en fragmenten van 24.
De vraag naar de bronnen van A. is moeilijk te beantwoorden, omdat hij ze zelden vermeldt. Recente onderzoekers zijn tot een milder oordeel over de waarde van zijn berichten geneigd dan vroegere, maar dat A. weinig kritische zin en onvoldoende inzicht in historische methode bezit, dat hij een partijdig bewonderaar is van al wat romeins is en dat zijn werk gekenmerkt wordt door onevenwichtigheid en andere fouten van de dilettant, kan niet ontkend worden. De boeken 13 t/m. 17 (van 133 tot 34 vC) hebben voor ons de meeste waarde; voor de revoluties der Gracchen tot aan de bondgenotenoorlog (91-89) is het werk van A. zelfs onze enige uitvoerige bron.
De taal van A. is de κοινή, zijn zakelijke, soms dorre
stijl neigt hier en daar tot al te grote compactheid.
Het werk van A., dat nog in de 9e eeuw volledig
schijnt te zijn geweest, is niet als één geheel overgeleverd.
De beste handschriften zijn: voor de boeken
6, 7 en 8 codex Vaticanus graecus 141 (ca.
1100), voor 11-17 de codices Monacensis graecus
374, Marcianus graecus 387 en Vaticanus graecus
1 34.
Lit. Uitgaven: Editio princeps: C. Stephanus (Paris 1551,
Genève 1557). Beste moderne editie: L. Mendelssohn/P.
Viereck/A. Roos/E. Gabba, Appiani historia 1-2 (Leipzig
1905-1939; F 1962). Met engelse vertaling: H. White, Appian,
Roman History 1-4 (Loeb Class. Libr., London 1912v). Commentaar
en italiaanse vertaling van boek 13: E. Gabba,
Appiani Bellorum Civilium liber I (Florence 1958). - E.
Schwartz (PRE 2, 216-237 = Griechische Geschichtschreiber,
Leipzig 1959, 361vv). - J. Hering, Lateinisches bei Appian
(Diss. Leipzig; Weida 1935). A. Klotz, Appians Darstellung
des zweiten Punischen Krieges (Paderborn 1936). E. Gabba,
Appiano e la storia delle Guerre Civili (Florence 1956).
[Nuchelmans]