Hellanicus (Ἐλλάνικος), griekse schrijver uit de 5e eeuw vC, afkomstig van Mytilene op Lesbus. Zeer waarschijnlijk was hij een jongere tijdgenoot van Herodotus en werd een groot deel van zijn werk geschreven in het laatste kwart van de 5e eeuw. H. was de auteur van een groot aantal geschriften (ongeveer 25 titels zijn bekend) van verschillende aard, waarvan echter slechts fragmenten bewaard zijn gebleven.
In een eerste reeks werken wilde H., in het spoor van Acusilaüs en Pherecydes de griekse mythen en sagen genealogisch en chronologisch ordenen, waarbij zijn drang naar systematiek en het opstellen van synchronismen hem er soms toe bracht, tegenstrijdigheden in de traditie op te lossen door het invoeren van nieuwe figuren. Van deze werken, waaruit het grootste deel van de fragmenten afkomstig is, zijn de volgende titels overgeleverd: Φορωνίς,Δευκαλιωνεία, Ἀτλαντίς, Ἀσωπίς, Τρωικά.
Een tweede groep omvat geografisch-etnografische geschriften. In een aantal werken over griekse stammen en landschappen (Λεσβιακά, Αἰολικά, Βοιωτικά,Θεσσαλικά, Ἀργολικά) blijkt o.m. de belangstelling van H. voor de etymologie van topografische en etnische benamingen, hoewel ook hier de sage een groot aandeel blijft behouden. Of de onder de titels Αἰγυπτιακά, Κυπριακά, Λυδιακά, Περσικά, Σκυθικά bekende boeken afzonderlijke werken waren of samenvielen met andere, blijkens de titels meer synthetische werken als Περὶ ἐθνῶν, Ἐθνῶν ὀνομασίαι, kan wegens het geringe aantal fragmenten moeilijk worden uitgemaakt. In ieder geval onderscheidt H. zich van zijn voorganger Hecataeus doordat de zuiver geografische en etnografische elementen minder op de voorgond treden dan de mythografische.
Van groot belang voor de verdere ontwikkeling van de historiografie is een derde reeks werken, waarin H. nieuwe chronologische methoden toepast. In de 'Hiereiai' poogde hij met behulp van de ambtsjaren van de opperpriesteressen van Hera te Argos een vast chronologisch kader te ontwerpen voor de griekse geschiedenis, wellicht naar analogie van oosterse dateringsmethoden volgens regeringsjaren. De 'Karneonikai' was waarschijnlijk een geschiedenis van de griekse lyriek en muziek, waarvoor de lijsten van de ovenvinnaars in de Carneafeesten ter ere van Apollo te Sparta de chronologische basis vormden. Met zijn Ἀτθίς (of Ἀττική συγγραφή; vgl. Thucydides 1, 97) legde H. de grondslag voor een genre dat in de 4e en 3e eeuw vC druk beoefend zou worden, nl. de locale geschiedenis van Attica in annalistische vorm (Atthis).
Hoewel H. als literator weinig waardering vond
wegens zijn droge, 'wetenschappelijke' stijl, bleef
zijn werk de gehele oudheid door een veelgebruikte
bron op het gebied van de mythografie. Van historische
kritiek vindt men in zijn werk bijna geen
spoor; hij blijkt ook meermaals leemten in de traditie
vrij willekeurig te hebben aangevuld. In tegenstelling
met Hecataeus en
Herodotus verzamelde
H. zijn stof niet meer in de eerste plaats door persoonlijk
onderzoek ter plaatse, maar nam hij zijn
toevlucht tot de bestaande literatuur. Zijn grootste
verdiensten zijn de bijdrage die hij leverde tot het
ontwerpen van vaste chronologische schemata en
de indrukwekkende verzameling van materiaal op
uiteenlopende gebieden, dat door latere auteurs in
gespecialiseerde monografieën zou verwerkt worden.
Door Eratosthenes werd hij raak gekarakteriseerd
als ἀνὴρ πολυίστωρ (veelweter).
Lit. Fragmenten bij F. Jacoby, Die Fragmente der griechischen
Historiker I A (Berlin 1923 = Leiden 1957) no. 4,
en III B (Leiden 1953) no. 323a (Atthis). - F. Jacoby (PRE
8, 104-153). - L. Pearson, Early Ionian Historians (Oxford
1939) 152-235. K. von Fritz, Griechische Geschichtsschreibung
1 (Berlin 1967) 479-506. [Verdin]