Mimnermus (Μίμνερμος) van Colophon, griekse dichter van elegieën, ca. 600 vC. Van zijn werk is weinig overgeleverd: Diehl geeft 14 fragmenten, met in totaal 78 versregels. Voorzover uit deze schaarse resten valt op te maken, wordt het voornaamste thema van zijn poëzie gevormd door de tegenstelling tussen het kortstondig geluk van de jeugd en de ellende van de ouderdom. Daarmee verweven is het thema van de liefde: deze is voorbehouden aan de jeugd, en juist het ontbreken van de (zinnelijke) liefde maakt de ouderdom zo 'smartelijk'.
In navolging van Homerus (Ilias 6, 146-149)
vergelijkt M. de mensen met spoedig afvallende
bladeren. Hij verbindt hieraan echter niet de hedonistische
conclusie carpe diem: het genot van het
ogenblik wordt bij hem overschaduwd door de
gedachte aan de troosteloze toekomst. Naast bespiegelende
gedichten vindt men bij M. ook verhalende
elegieën over mythologische onderwerpen
en historische gebeurtenissen. De toon van zijn
poëzie is mijmerend en pessimistisch. Door de
Alexandrijnen zijn een aantal van zijn gedichten gebundeld
onder de titel Nanno, de naam van een
lydische fluitspeelster op wie M. verliefd was. Via
Callimachus en andere
hellenistische auteurs heeft
M. invloed uitgeoefend op de romeinse elegiaci.
Lit. Uitgaven der fragmenten: E. Diehl, Anthologia lyrica
graeca 13 (Leipzig 1952) 48-56. Met spaanse vertaling: F. R.
Adrados, Liricos griegos, elegiacos y yambógrafos arcaicos 1
(Barcelona 1956) 218-225. J. Defradas, Les élégiaques grecs
(Paris 1962) 66-73. Met engelse vertaling: J. M. Edmonds,
Greek Elegy and Iambus 1 (Loeb Class. Libr., London 1931)
88-103. - P. Maas (PRE 15, 1725-1727). S. Szádeczky-Kardoss
(PRE Suppl. 11, 1968, 935-951). GGL 1, 1, 361-363. - C. M.
Bowra, Early Greek Elegists (Oxford 1938 = New York 1969)
17-35. A. Dihle, Zur Datierung des M. (Hermes 90, 1962, 257-275).
F. della Corte e.a., Mimnermo (Maia 17, 1965, 366-387).
[Schreiner]