Magiër, benaming die wordt gebruikt voor waarzeggers, bezweerders, tovenaars en astrologen, maar van origine de naam van een medisch-perzische clan, die was gespecialiseerd in kultische activiteiten en o.a. bekend was als tegenstanders van Darius, die ze in 522 vC blijkens de Bisutun-inscripties overwon. Uit de latere perzische geschiedenis tot in de sassanidische tijd zijn ze bekend als priesterkaste, vooral vermaard om hun religieuze inzicht en wijsheid. Herodotus (1, 101) geeft hun naam weer als μάγοι (latijn magi). Sinds het begin van onze jaartelling wordt de term ook meer algemeen gebruikt ter aanduiding van waarzeggers, astrologen, bezweerders e.d., en als zodanig moeten we de 'magiërs uit het Oosten' (μάγοι ἀπὸ ἀνατολῶν, Mt 2,7) verklaren. Het kan dan ook om geleerden uit Babylonië gaan, in de gehele oudheid vooral onder de naam Chaldeeën (babylonisch: Kaldu/Kasdu; hebreeuws: Kasdim) befaamd (vgl. de naam 'Chaldeeuwse orakels' voor de vooral door neo-platonici bestudeerde 'openbaringen' van Julianus). Deze naam duidt van origine een semi-nomadische, westsemitische, aan de Arameeërs verwante bevolkingsgroep aan, tijdens het 1e millennium vC in Zuid-Babylonië optredend, aanvankelijk in stamverband, en later als de kern van het nieuwbabylonische rijk (7e-6e eeuw vC; de zogenaamde 'chaldeeuwse dynastie'). Daar in dit Babylonië vooral de waarzegkunst op basis van astrologie en astronomische observatie grote hoogte bereikte, kreeg het gentilicium Chaldeeër de betekenis van 'astroloog'. Als zodanig komen we de term tegen in Dn 2,2 en 5,1 1, terwijl de term ook wordt gebezigd voor specialisten als droomverklaarders, bezweringspriesters en omen-interpreten. Maar reeds hier wordt 'Chaldeeën' (2,4) gebruikt als collectieve aanduiding voor heel deze groep specialisten, en dit gebruik heeft ruime verbreiding gevonden. Het voorkomen van 'Ur de Chaldeeën' in de Abrahamsverhalen is als anachronisme te waarderen.
Lit. E. Benveniste, Les Mages dans l'ancien Iran (Paris
1938). J. Bidez/F. Cumont, Les mages hellénisés (Paris
1938). U. Monneret de Villard, Le leggende orientali su i
magi evangelici (1952). G. Delling (ThW 4, 360-363 s.v
μάγος).
[Veenhof]