Bacchanten of Bacchae (βάκχαι), ook maenaden (μαινάδες) of thyiaden (θυιάδες) genoemd, heetten in Griekenland de vrouwen die aan de orgia ter ere van Dionysus (Bacchus) deelnamen. Deze werden 's nachts in de bergen gevierd bij fakkellicht en onder wild geschreeuw. De b., in thiasi (θίασοι) gegroepeerd, waren gekleed in lange mantels waarover ze reeënvellen droegen; ze hadden loshangende haren, waren met klimop bekranst en droegen een thyrsusstaf in de hand. Ze geraakten in extase, waardoor volgens hun opvatting de mens uit zichzelf treedt en tot een god wordt. In beschrijvingen lezen we dat de b. na een wervelende dans uitgeput op de grond vielen. In hallucinatie meenden ze dat stromen melk en honing uit de bodem te voorschijn kwamen; ze grepen een of ander dier, verscheurden het en aten het op (omofagie). Dit dier belichaamde de godheid zelf; vandaar dat men het vel van het gedode dier droeg.
Volgens sommigen dient met de b. te zien als in oorsprong bosnimfen en vegetatiegeesten. Nilsson acht dit weinig waarschijnlijk: Dionysus heeft niets van doen met de agrarische vruchtbaarheid; de b. zijn volgens hem tot mythische personen geworden vereersters van de god.
In de mythe vergezelden b. Dionysus op zijn tocht
uit het Oosten via Thracië naar Griekenland. De
thebaanse vrouwen sloten zich bij hem aan. De b.
verscheurden Pentheus
en Orpheus. Op ceramiek
(o.a. op de zwartfigurige krater van Lydus in he
Metropolitan Museum in New York, 6e eeuw vC)
en op wandschilderingen vinden we de b. dikwijls
afgebeeld in gezelschap van satyrs en silenen. De
beroemde maenade van Dresden is een kopie van
een werk van Scopas. Een belangrijke bron voor
onze kennis is Euripides' drama Bacchae. Sedert de
4e eeuw vC ontstonden tal van colleges die zich
aan de mystische dienst van Bacchus wijdden; ook
mannen namen wel aan deze cultus deel. De staat
poogde door officiële voorschriften de eredienst een
gematigder vorm te geven, zodat het orgiastische
element geleidelijk werd teruggedrongen.
Lit. E. Marbach (PRE 14, 561-575 s.v. Mainades). Id., (PRE
6 A, 684-692 s.v. Thyiaden). E. Simon (EAA 4, 1002-1013).
M. P. Nilsson, Geschichte der griechischen Religion 1² (München
1955) 568-578. - H. Jeanmaire, Dionysos. Histoire du
culte de Bacchos (Paris 1952). E. R. Dodds, Maenadism in
the Bacchae (The Greeks and the Irrational, Berkeley/Los
Angeles 1951, 270vv). M. P. Nilsson, Dionysiac Mysteries in
the Hellenistic and Roman Age (Lund 1957). [Bartelink]