Hetaere (ἑταίρα, 'gezellin'), bij de Grieken eufemistische
naam voor een courtisane die bedreven was in
dans en fluitspel en in staat om deel te nemen aan
gesprekken over literatuur en kunst; de geestelijk
minder ontwikkelde prostituée heette πόρνη. De
omgang van de griekse mannen met h.n, waaraan
men in het algemeen weinig aanstoot nam, werd in
de hand gewerkt door het feit dat een huwelijk zelden
uit liefde werd gesloten en in de betere kringen
ook door het lage ontwikkelingspeil van de meeste
vrouwen, wier leven zich met name in Athene vrijwel
geheel binnenshuis afspeelde. Over kleding,
make-up en gedrag van de h.n worden we vrij goed
ingelicht door afbeeldingen op ceramiek, door tafereeltjes
uit de nieuwe komedie, door de Hetaerengesprekken
van Lucianus en door de gefingeerde
brieven aan en van h.n in het werk van
Alciphro
en Aristaenetus.
Bekende h.n waren Aspasia
(Pericles), Glycera
(Menander), Rhodopis,
Phryne (Praxiteles),
Thais
(Alexander de Grote) en Lais.
Lit. K. Schneider (PRE 8, 1331-1372). H. Herter (RAC 3,
1154-1213). Id., Die Soziologie der antiken Prostitution im
Lichte des heidnischen und christlichen Schrifttums (Jahrb.
für Antike und Christentum 3, 1960, 70-111). [Nuchelmans]