Thiasus (θίασος), in de oudheid benaming voor een groep of vereniging die de verering van een griekse of niet-griekse godheid ten doel had. Θίασοι kwamen in Athene al voor in de tijd van Solon, die hun rechten garandeerde; in de hellenistische en romeinse periode waren ze in de hele griekse en romeinse wereld zeer verspreid. Het religieuze aspect kreeg in deze tijden vaak minder aandacht; veelal waren het zuiver belangen- of gezelligheidsverenigingen. Het aantal leden bedroeg zelden meer dan 100; enkele malen per jaar hadden bijeenkomsten plaats met als min of meer vaste onderdelen een religieuze plechtigheid, een feestmaal en een bestuursverkiezing.
De meestal bescheiden inkomsten bestonden
uit entreegelden en vrijwillige bijdragen; subsidie
van overheidswege kwam zelden voor. Uit deze
middelen werden de gemeenschappelijke maaltijden
bekostigd, alsmede de geschenken aan machthebbers
en verdienstelijke medeleden. In de latere
keizertijd verdween de t. als zelfstandige organisatie
door de algemene economische recessie en het
steeds sterkere ingrijpen van de absolutistische overheid
in de autonomie van de verenigingen.
De naam t. werd ook gebruikt voor de uitgelaten
groepen Silenen,
Bacchanten en
saters rondom
Dionysus.
Lit. F. Poland, Geschichte des griechischen Vereinswesen (München
1909).
[Schouten]