Satyr

satyr en maenade
Satyr en Maenade (uit een tombe in Derveni in Macedonië)
Satyr of sater (satyros), in de griekse folklore en mythologie benaming voor een bepaalde soort vegetatiedemonen, die men zich voorstelde als ruigbehaarde halfmenselijke halfdierlijke wezens met hoeven, horens, een staart en een grote phallus. Satyrs personifieerden de onbeheerste zinnelijke instincten en hielden zich vooral bezig met drinken, spelen en het lastig vallen van nimfen. In de mythologie vormden ze sinds de 6e eeuw vC het gevolg van de god Dionysus. Door de Romeinen werden ze met de faunen (Faunus) geïdentificeerd. De satyrs zijn nauw verwant met de silenen en worden in de literatuur zelden van dezen onderscheiden. Velen nemen aan dat de satyrs oorspronkelijk op de Peloponnesus thuis waren en meer de kenmerken van een bok hadden; doordat de Doriër Pratinas van Phlius het satyrspel in Athene introduceerde, zou een contaminatie van deze peloponnesische satyrs met de in Attica inheemse, meer paardachtige silenen tot stand gekomen zijn, die het oorspronkelijke verschil tussen beiden steeds meer deed vergeten. Anderen veronderstellen dat satyr en silenus slechts locaal verschillende benamingen waren voor dezelfde paardachtige wezens, en dat het bokachtige type pas in de 4e eeuw ontstaan zou zijn onder invloed van voorstellingen van Pan.

Afbeeldingen van satyrs komen vooral voor op vazen, meestal als uitgelaten deelnemers aan zinnelijke, soms obscene taferelen die aan satyrspelen ontleend of erdoor geïnspireerd (kunnen) zijn. In de sculptuur hebben de satyrs een rustiger en menselijker verschijningsvorm; het bekendst zijn de tegen een boom leunende, rustende s. van Praxiteles (4e eeuw vC) in het Vaticaans Museum, de z.g. s. Barberini (een satyr die zijn roes uitslaapt; hellenistisch; München) en de dansende satyr uit de Casa del Fauno te Pompeji (thans in het Museo Nazionale van Napels).


Lit. E. Kuhnert (Roscher 4, 444-531). A. Hartmann (PRE 2A, 35-52). - F. Brommer, Satyroi (Diss. München, Würzburg 1937). M. Nilsson, Geschichte der griechischen Religion 1 (München 1967) 232-243. [Nuchelmans]


Register