Pan (Πάν, een enkele maal ook
Πάων; etymologisch hangt de naam samen met het latijnse pascere
'weiden'), in de griekse mythologie zoon van
Hermes,
herders- en vruchtbaarheidsgod uit
Arcadië.
Omdat in deze landstreek groot vee vrijwel niet
voorkwam, was aan hem speciaal de geit toegewijd:
doordat hem hoorns en bokspoten werden toegedacht,
toonde hij ook qua uiterlijk met deze diersoort
overeenkomst. Soms is er sprake van meerdere
goden Pan (Πάνες); ook werd zijn naam in de
oudheid wel in verband gebracht met πᾶς of πᾶν,
waardoor hij later af en toe (o.a. in het
orfisme
en de
stoa)
als een universele godheid werd gezien.
Met de oorspronkelijke functie van Pan heeft
dit niets te maken. Die bestond in het vruchtbaar
maken van de kudden. Wanneer er onvoldoende
jonge dieren werden geboren, wierp men soms zeeajuin
(σκιλλαί) naar zijn beeld, waarschijnlijk om
hem nieuwe kracht te geven. Pan was, zoals van een
vruchtbaarheidsgod verwacht mag worden, amoureus
van aard: de schaarse mythologische verhalen
die van hem bekend zijn, hebben dan ook merendeels
betrekking op zijn liefdesavonturen, o.a. met
Echo en
Syrinx. Verder hield hij van bergen,
grotten en eenzame plaatsen; soms echter zocht hij
het gezelschap van saters en silenen in het gevolg
van Dionysus.
Als hij gestoord werd, kon hij de
mensen schrik aanjagen ('panische schrik'); ook
zond hij hen soms nachtmerries. Zijn geliefde muziekinstrument
was de herders- of Pansfluit.
Behalve in Arcadië genoot Pan verering in Attica; in
een grot op de helling van de
Acropolis had hij
samen met de nimfen een heiligdom. De reden van
zijn verering in Attica zou zijn geweest dat hij de
Atheners had bijgestaan in de slag bij
Marathon.
Toen Kome met de griekse wereld in aanraking
kwam, kreeg P. snel zijn latijnse pendant in de
italische bos- en herdersgod
Faunus, die vele
trekken van P. overnam.
In de beeldende kunst is F. vaak afgebeeld op ceramiek, eerst nog meestal als bok (zo op een krater te Boston ca. 470 vC, waar hij een herder achternazit), later (bv. op zuiditalische vazen) vrijwel geheel vermenselijkt. Behalve op vaatwerk wordt hij verder tot diep in de keizertijd afgebeeld op munten, wijreliëfs, sarcofagen en mozaïeken (vaak met Dionysus).
Lit. W. Roscher/K. Wernicke (Roscher 3, 1347-1481). F. Brommer
(PRE Suppl. 8, 949-1008).