Antigone (Ἀντιγόνη, legendarische, bloedschennige dochter van de thebaanse koning Oedipus en Iocaste, zuster van Ismene, Eteocles en Polynices. A. vergezelde haar blinde vader naar Attica en verzorgde hem tot aan zijn dood. Teruggekeerd in Thebe, maakte ze de aanval van de Zeven tegen Thebe mee en het tweegevecht waarin haar beide broers, de koning Eteocles en de landverrader Polynices, door elkaars hand vielen.
Antigone woordt door 2 soldaten voor Creon geleid (4e eeuw vC) |
Dit is in grote trekken de geschiedenis van A. zoals ze ons bekend is uit Sophocles' A. (ca. 442 vC). Er waren ook andere versies van in omloop. Zo vormde in Euripides' A., waarvan te weinig fragmenten over zijn om ons in te lichten over het juiste verloop van de tragische handeling, de liefde tussen Haemon en A. het hoofdthema.
In de beeldende kunst van de Oudheid komt A. zelden voor; de weinige vazen waarop ze is afgebeeld zijn hoofdzakelijk van apulische en etruskische oorsprong.
Tot in de moderne tijd heeft de figuur van A. vele toneelschrijvers geïnspireerd, zo onder meer Jean Cocteau (1928) en Jean Anouilh (1942); recente opera's over A. zijn geschreven door Arthur Honegger (1930) en Carl Orff (1949).
Lit. E. Bethe (PRE 1, 2401-2404). E. Beyfuss, Die Antigone-sage
in der Weltliteratur (1921). [Nuchelmans]