Harpijen (Ἅρπυιαι, van
ἁρπάζειν, wegrukken),
vrouwelijke stormwindgeesten, uit de pre-olympische
theogonie afkomstig, aan wie het griekse
volksgeloof de schipbreuken en vooral de roof van
kinderen en zielen toeschreef. In aantal met tweeën
(Aëllo en Ocypete, geboren uit Pontus' zoon Thaumas
en de Oceanide Electra: Hesiodus, Theogonie
265-269) of met drieën (behalve de genoemden nog
Celaeno, of Podarge, die uit Zephyrus de paarden
van Achilleus baarde:
Ilias 16, 145-151), worden zij
vagelijk beschreven als menselijke gestalten met
vleugels of, zoals ze meestal in de beeldende kunsten
worden weergegeven, als gieren met een vrouwehoofd.
De mythologie situeert de H. op eilanden in
de Ionische Zee of bij de monsters in de Hades
(Vergilius, Aeneïs 3, 210-218) en verhaalt hoe zij de
wrede of loslippige thracische koning Phineus
bestraften door met haar uitwerpsels zijn maaltijd
te bezoedelen, tot zij tenslotte door de
Argonauten
Calaïs en Zetes, zonen van Boreas, werden verjaagd
(Apollonius Rhodius, Argonautica 2, 178-300).
Lit. R. Engelmann (Roscher 1, 1842-1847). E. Sittig (PRE 7,
2417-2431). G. Cressedi (EAA 1, 670v). [Sanders]