Lamuštu (sumerisch: Dimme), de bekendste en
meest gevreesde oud-mesopotamische demon, door
haar vader, de hemelgod Anum, 'wegens haar boze
raadslagen op aarde geworpen', waar zij het vooral
op zwangere vrouwen en baby's gemunt heeft. Vele
korte bezweringen tegen haar (in het sumerisch en
akkadisch, vanaf ca. 2000 vC) zijn overal aan het
licht gekomen. Later werden deze opgenomen in een
grote bezweringsserie, waarvan ook buiten Mesopotamië
(Bogyazköy, Ugarit) brokstukken ontdekt
zijn. Een nieuwe bewerking daarvan is door F.
Köcher aangekondigd. Ook zijn tientallen amuletten
ontdekt, die haar op de voorzijde met haar attributen
afbeelden en op de achterzijde de tekst van
een standaardbezwering (vaak onleesbaar geschreven)
bevatten. Zij wordt voorgesteld als een vrouw
met leeuwekop en ontblote borsten, waaraan een
hond en een big (i.p.v. de baby's waarop zij het gemunt
heeft) haar vergiftigde melk zuigen. Naast
vrouwelijke attributen (kam, spintol, e.d.) ziet men
vaak een ezel en een boot, waarop men haar, zoals
uit de bezweringen blijkt, door de woestijn over de
doodsrivier, naar de onderwereld wil verbannen.
Het Atrachasis-epos introduceert haar als een goddelijk
medium om het getal der mensen (en hun
rumoer) binnen de perken te houden. Haar naam
werd vroeger Labartu gelezen.
Lit. D. W. Myhrmann, Die 'Labartu'-Texte (ZA 16, 1902,
141vv; vgl. 17,93vv; 33,69vv). F. Thureau Dangin, Rituel et
Amulettes contre Lamastu (RA 18, 1921, 161vv). Id., Le
voyage de Lamastu aux Enfers (RA 31, 1934, 120vv). W. vom
Soden (Or 23, 1954, 337v; 25, 1956, 141vv; BiOr 18, 1961,
71v). H. Klengel (MIO 7, 1960, 334-355; 8, 1961, 24-29 amuletten).
J. Nougayrol, La Lamastu à Ugarit (Ugaritica 6, 1969,
393-408).
[Veenhof]