Centuria

Volgens de overlevering zou Servius Tullius, de zesde en voorlaatste koning van Rome (ca. 550 vC), de Romeinen hebben ingedeeld in centuriae, 'honderdschappen', waartoe de burgers moesten behoren om hun dienstplicht te kunnen vervullen en hun stemrecht te kunnen uitoefenen. Het is mogelijk dat oorspronkelijk deze centuriae elk uit 100 burgers bestonden, maar later had de term centuria nog slechts een etymologisch verband met centum. Bij de indeling der burgers in centuriae werd het volgende beginsel gehanteerd: naarmate iemand meer belasting betaalt en (op eigen kosten!) een belangrijker aandeel heeft in de krijgsdienst, ontvangt hij meer stemrecht.

Tot ca. 240 vC bedroeg het aantal centuriae 193, waarvan 18 voor de equites, 8O voor de eerste vermogensklasse, 20 voor de tweede. 20 voor de derde, 20 voor de vierde en 30 voor de vijfde bestemd waren, terwijl er slechts vijf waren voor de min- en onvermogende burgers. Het spreekt vanzelf dat aldus de centuriae der hogere censusklassen veel minder leden telden dan die der lagere. Het overwicht der gegoede burgers werd nog geaccentueerd door het feit dat in de belangrijke comitia centuriata de in elke centuria behaalde meerderheid als één stem gold. Tussen 241 en 218 vC vond er een hervorming van het centuriae-systeem plaats, waarvan de details onvolledig bekend zijn. Vermoedelijk beoogde zij de indeling der burgers in centuriae in te passen in de indeling in tribus, die in 241 tot 35 waren aangegroeid. Sommigen veronderstellen dat sindsdien het aantal centuriae 350 bedroeg, 10 per tribus en 70 per vermogensklasse.
Voor de centuria als kleinste afdeling van het legioen zie s.v. Legioen.


Lit. Kübler (PRE 3, 1952-1960). C. Maier (PRE, Suppl. Bd 8, 1956, 567-598). [Nuchelmans]


Register