Tot ca. 240 vC bedroeg het aantal centuriae 193, waarvan
18 voor de equites, 8O voor de eerste vermogensklasse,
20 voor de tweede. 20 voor de derde,
20 voor de vierde en 30 voor de vijfde bestemd
waren, terwijl er slechts vijf waren voor de min- en
onvermogende burgers. Het spreekt vanzelf dat
aldus de centuriae der hogere censusklassen veel minder
leden telden dan die der lagere. Het overwicht der
gegoede burgers werd nog geaccentueerd door het
feit dat in de belangrijke comitia centuriata de
in elke centuria behaalde meerderheid als één stem gold.
Tussen 241 en 218 vC vond er een hervorming van
het centuriae-systeem plaats, waarvan de details onvolledig
bekend zijn. Vermoedelijk beoogde zij de indeling der
burgers in centuriae in te passen in de indeling in tribus,
die in 241 tot 35 waren aangegroeid. Sommigen veronderstellen dat sindsdien
het aantal centuriae 350 bedroeg, 10 per tribus en 70 per
vermogensklasse.
Voor de centuria als kleinste afdeling van het legioen zie
s.v. Legioen.
Lit. Kübler (PRE 3, 1952-1960). C. Maier (PRE, Suppl. Bd 8, 1956, 567-598). [Nuchelmans]