In het patronaat, dat wellicht ontstaan is uit de
relatie tussen een grote boer en zijn ondergeschikten, ontwikkelden
zich allerlei vormen. Een wettelijke basis had dat van een
slavenbezitter t.o.v. zijn
vrijgelatenen, over wie hij een zekere familiejurisdictie behield
en met wie hij het familiegraf deelde.
De patronus die zijn cliens in een proces rechtsbijstand
verleende, al dan niet tegen een zekere vergoeding,
werd ook patronus causae of forensis genoemd (vgl.
advocatus).
Provincies, onderworpen volkeren en municipia
aanvaardden vaak het patronaat van hun veroveraars, stichters of
andere invloedrijke Romeinen;
meestal was dit erfelijk. Deze patroni vertegenwoordigden te Rome
de belangen van hun clientes of
fungeerden als contactpersonen met de keizers;
hun patronaat manifesteerde zich vaak in bouwwerken ter plaatse.
Pompeius bv.
was patronus van Picenum, Spanje en Azië.
In de keizertijd hadden ook collegia een patronus. Een
ontaarding was het als rijkelui zich voor de show
met talrijke parasiterende clientes omgaven. In de
late keizertijd namen machtige patroni landlieden
tegen vergoeding in bescherming tegen belastinggaarders of hielpen
hen bepaalde verplichtingen
jegens de staat te ontduiken. De wetgeving hiertegen
had weinig succes.
Lit. Th. Mommsen, Das römische Gastrecht und die römische
Clientel (Römische Forschungen 1, Berlin 1864, 319-410). M.
Kaser, Die Geschichte der Patronatsgewalt über Freigelassene
(Zeitschrift der Savigny-Stiftung für Rechtsgeschichte 1938,
88-135). C. Cosentini, Studi sui liberti. Contributi allo studio
della condizione giuridica dei liberti cittadini (Catania 1948).
L. Harmand, Un aspect social et economique du monde
romain; le patronat sur les collectivites publiques des origines
au bas empire (Paris 1957). E. Badian, Foreign Clientelae
(Oxford 1958). R. P. Saller, Personal Patronage under the Early Empire
(Cambridge 1982). [A. J. Janssen]