Minerva, italische godin van faliskische of sabijnse,
volgens anderen van etruskische oorsprong, speciaal
vereerd door ambachtslieden en kunstenaars. De
naam van M. kwam niet voor in de oudste romeinse
feestkalender, doch sinds ca. 509 vC maakte zij
samen met Iuno en
Iuppiter Optimus Maximus deel
uit van de godentrias in de tempel van het Capitool,
wat als een argument voor etluskische herkomst
wordt beschouwd. Hoewel overschaduwd door Iuno
en Iuppiter, gold ook de capitolijnse M. als be
schermgodin van de stad, met een vrij krijgshaftig
karakter. Als zodanig werd zij spoedig het romeinse
equivalent van de griekse
Athena Polias. Anderzijds
heeft deze identificatie misschien juist haar opname
in de trias bevorderd.
Van Minerva's eigen tempels was de voornaamste die op de Aventijn, sinds de 3e eeuw vC de vergaderplaats van een gilde van scribae (schrijvers) en histriones (toneelspelers). Zijn inwijdingsdatum viel op 19 maart, de z.g. Quinquatrus, oorspronkelijk een feestdag van Mars en geleidelijk uitgegroeid tot het grote Minerva-feest, dat gevierd werd door ambachtslieden van alle slag. Op die dag ontvingen ook leraren hun honorarium, het z.g. Minerval. Deze aventijnse M. kan de griekse Athena Ergane tot voorbeeld hebben gehad. Een heiligdom ter ere van M. Capta, dat gebouwd zou zijn na de verovering van Falerii (waar het cultusbeeld vandaan kwam) in 241 vC, bevond zich op de Caelius, terwijl op de Esquilijn een M. Medica vereerd werd, die de artsen beschermde. In de keizertijd genoot M. de bijzondere voorliefde van Domitianus, die haar voor zijn persoonlijke schutspatrones hield en haar cultus begunstigde.
Iconografisch verschilt M. niet van de griekse
Athene; zij werd voorgesteld met helm, schild en
lans.
Lit. G. Wissowa (Roscher 2, 2982-2992). F. Heichelheim (PRE
15, 1774-1805). - F. Altheim, Römische Religionsgeschichte 1
(Baden-Baden 1951) 190-220. K. Latte, Römische Religionsgeschichte
(München 1960) 163-166. G. Radke, Die Götter Altitaliens
(Münster 1965) 217-220. [van Uytfanghe]