Cloelia

Het was al dageraad, toen de negen meisjes die als
gijzelaar waren opgesloten door
Porsenna na de
vrede met Rome, de Tiber bereikten. Zij hadden de hele nacht gelopen
nadat zij waren gevlucht uit het vijandige
kamp en kijk, Rome was
eindelijk nabij.
Zij zagen van de andere kant van de rivier enige trillende lichten. Het waren
misschien
de toortsen van de Romeinse schildwachten, die nog opletten.
De enige brug over de Tiber, de Sublicius, was
verwoest, toen
Horatius Cocles in zijn eentje
de soldaten van Porsenna tegenhield...
- Er blijft niets anders over dan de rivier zwemmend
de rvier over te steken, -
zei
Cloelia tegen haar metgezellen.
- Zijn jullie het daarmee eens?
Zij
antwoordden alle met ja.
Ook de kleinste. Zij wilden dapper zijn. Cloelia
was zo dapper geweest hen tot daar te brengen. Zij zouden haar hebben gevolgd
tot
het einde van de wereld ....
De negen meisjes wierpen zich de een na de ander in het koude water en zwommen naar
de andere
oever.
Een schildwacht zag hen, liep naar een officier en greep een trompet, blies alarm.
De Romeinse oever vulde zich met
soldaten. Gereed om de vijand met zwaarden te
ontvangen waren allen stomverbaasd toen zij meisjes aantroffen.
Zij legden aan
de soldaten uit dat ze Romeinen waren, gevangenen van Porsenna die
erin geslaagd waren te vluchten.
Zij werden voor de consuls
gebracht, die het bevel gaven hen terug te
brengen naar Porsenna, om het verdrag en de vrede niet in gevaar te brengen.
Toen
zij aan Porsenna waren teruggegeven, wilde hij weten wie hen had geholpen
bij het vluchten, en
Cloelia zei met trots dat zij
de schuldige was, en
op de vraag of ze berouw had, antwoordde ze nee; zij zou het weer gedaan hebben.
Porsenna, meteen getroffen
door de eerlijkheid van de Romeinen, bekeek het meisje
met bewondering, liet haar vrij en gaf haar de mogelijkheid met zich
nog andere
metgezellen mee te nemen.
Zij koos de vijf jongste meisjes uit en diezelfde avond bereikten de zes meisjes,
vervoerd
met snelle paarden, Rome en omhelsden weer hun moeders.