De Roof van de Sabijnse Maagden
Toen de stad was gesticht, moest ze nog bewoners hebben:
Romulus verzamelde de herders van
de omliggende gebieden, maar vrouwen ontbraken.
Wat moesten ze doen?
Zij vonden er wat op: zij organiseerden een feest, waarop
zij de
Sabijnen
met vrouwen en dochters uitnodigden.
Terwijl feest werd gevierd met zang en dans, grepen de Romeinse mannen
op een
afgesproken teken de Sabijnse vrouwen en joegen, gewapend met dolken, de
mannen op de vlucht.
Dezen keerden na enige
tijd terug, geleid door
Titus Tatius, koning van de
Sabijnse tribus van de Curites, met de bedoeling hun vrouwen te bevrijden
en de hun aangedane
belediging te wreken.
Een meisje,
Tarpeia,
opende voor hen een poort van de stad: zij was langs een
steil pad van het Capitool naar beneden gegaan naar een
bron en toen door een
Sabijn gezien, die met haar in gesprek raakte; zij vond het op het Capitool
vervelend en wilde weg;
de Sabijn beloofde haar dat als zij hen hielp; dat wilde
ze als ze de armband aan de linkerarm van de Sabijnen kreeg. Hij
beloofde haar
alles te geven wat de Sabijnen aan hun arm hadden, maar na het openen van de poort
boette zij onmiddellijk voor
haar daad met een vreselijke dood: zij werd bedolven onder
de schilden van de Sabijnen; de latere generaties gaven haar naam
aan de
Tarpeïsche rots op het Capitool; hier werd gewoonlijk de ter dood
veroordeelden vanaf geworpen.
Toen de Sabijnen in
Rome waren doorgedrongen, wierpen zij zich op hun vijanden;
maar meteen na het begin van het gevecht kwamen de vrouwen tussenbeide
en stelden
een wapenstiltstand voor: veel meisjes waren al gesteld op hun Romeinse echtgenoten
en konden het gezicht niet
verdragen van die bloedige slag waarin hun vaders en
hun echtgenoten waren betrokken.
Het voorval had zo een vredige afloop:
Romulus en Titus Tatius regeerden
gemeenschappelijk over de stad; de
Sabijnen en de
Romeinen werden een volk.
Van de naam
van de tribus van
Titus Tatius,
die van de
Curites (inwoners van Cures),
werd de plechtige benaming van de Romeinen afgeleid, de
Quirites.