Calixtus I, 217-222 (als heilige vereerd).
Calixtus is na Petrus de eerste paus die als martelaar wordt genoemd in het oudste martyrologium van de kerk van Rome, het Depositio Martyrum (ca. 354). Veel van de overgebleven informatie over Calixtus is gefilterd overgeleverd via de zeer geringschattende geschriften van Hippolytus (gest. ca. 236), een geleerde en toonaangevende Romeinse priester, die ook al een hardnekkig criticus van Calixtus' voorganger Zephyrinus was geweest.
In zijn jeugd was Calixtus slaaf geweest bij een christen, die hem belastte met bankzaken. Toen de zaak tot wanhoop van veel christelijke klanten failliet ging, mogelijk als gevolg van enige onverkwikkelijke acties van zijn kant, vluchtte Calixtus. Na zijn terugkeer werd hij beschuldigd van vechten in de synagoge op sabbat en veroordeeld tot dwangarbeid in de mijnen van Sardinië. Hij werd tegelijk vrijgelaten met een aantal andere christelijke slaven die door de inspanningen van Marcia, de christelijke echtgenote van de keizer, en paus Victor I (189 - 198) werden bevrijd. Victor had hem opzettelijk uitgesloten van de lijst die hij aan Marcia had overhandigd, maar Calixtus wist de commandant van de gevangenis over te halen ook hem vrij te laten. Na zijn terugkeer in Rome droeg de paus hem op met een maandelijks pensioen te gaan wonen in Anzio. Zephyrinus, de opvolger van Victor, riep hem terug en benoemde hem tot zijn diaken met de opdracht toezicht te houden over de clerus van Rome en over het officiële kerkhof aan de Via Appia, dat nu bekendstaat als de catacombe van Sint-Calixtus. Omdat de intellectuele en bestuurlijke capaciteiten van Zephyrinus beperkt waren, oefende Calixtus als diaken van de paus een enorme invloed uit en werd hij als zijn opvolger gekozen. Hippolytus weigerde echter zijn verkiezing te accepteren en hij schijnt erin geslaagd te zijn door een schismatieke groep tot bisschop te worden gekozen. Zo werd hij de eerste tegenpaus in de katholieke kerk. In totaal zouden dat er negenendertig worden; de laatste was Felix V (1439 - 1449).
Het vijfjarig pontificaat van Calixtus werd voor een groot deel bepaald door zijn voortdurende strijd met Hippolytus en zijn aanhang, die de paus beschuldigden van modalisme en met name van de idee dat er in God slechts één goddelijke persoon zou zijn met drie verschillende wijzen van handelen. Ook beschuldigden ze hem van slapheid in het handhaven van de discipline. Zo zou hij mannen die al meer dan eens getrouwd waren tot priester hebben gewijd, huwelijken tussen partners uit verschillende sociale klassen hebben erkend en zou hij ketters en scheurmakers opnieuw in de kerk hebben opgenomen zonder passende boetedoening vooraf. Beide beschuldigingen waren oneerlijk. Calixtus was duidelijk geen modalist, maar evenmin steunde hij de opvatting van Hippolytus dat het Woord (Logos) een onderscheiden persoon is, een visie die de paus beschouwde als ditheïsme (de opvatting dat er twee goden bestaan). Calixtus' benadering van zondaars lag in feite dichter bij die van Jezus dan bij die van de nieuwe rigoristen in de kerk. De kerk is een plaats, zo geloofde hij, waar de tarwe en het onkruid samen opgroeien. Zoals Jezus zijn leerlingen eraan herinnerde, moet het scheiden van zondaars en heiligen worden overgelaten aan de barmhartige God. De kerk moet, zo benadrukte de paus, steeds de mogelijkheid tot verzoening bieden aan ieder die vergeving zoekt voor de zonden die hij na zijn doopsel begaan heeft.
Hoewel zijn naam in het oudste Romeinse martyrologium voorkomt, is het twijfelachtig
of hij wel een martelaar is. Historici hebben aangetoond dat er tijdens zijn
pontificaat geen vervolging heeft plaatsgevonden. Zijn graftombe op de begraafplaats
van Calepodius aan de Via Aurelia (en niet in de naar hem genoemde catacomben
aan de Via Appia) werd in 1960 teruggevonden in de resten van een oratorium dat
in de vierde eeuw werd gebouwd door paus Iulius I (337 - 352). De crypte is versierd
met fresco's die zijn marteldood uitbeelden. Feestdag: 14 oktober.