Saul

Saul (hebreeuws šā'ūl, 'de gevraagde'), zoon van Kis uit de stam Benjamin, van ca. 1029 tot 1005 de eerste koning over Israel. In 1 Sm 9-31 wordt het verhaal van zijn opkomst, neergang en dood verteld. Het is door tegenstrijdigheden en doublures duidelijk dat daarin verschillende overleveringen zijn tezamengevloeid. Ze komen alle echter overeen in het bericht dat de vraag om een koning van het volk is uitgegaan en aan Samuël is voorgelegd. De hachelijke situatie waarin Israel was komen te verkeren door het opdringen van de Filistijnen, was er de oorzaak van dat gevraagd werd om een koning die kon optreden als aanvoerder in de oorlog. De bedenkingen tegen het koningschap waren door Samuël naar voren gebracht zonder dat dit effect had (1Sm 8,10-22).

De berichten zijn het er ook over eens dat de koningskeus afhankelijk is geweest van een beslissing Gods, die aan Samuël is meegedeel-d. Daarop is S., die niets vermoedend op zoek was naar de verloren ezelinnen van zijn vader, in Rama door Samuël tot koning gezalfd (1Sm 9v). Dat hij bekwaam was als leider in de oorlog op te treden, bewees hij door de inwoners van Jabes te bevrijden van de Ammonieten, die de stad met uitmoording hadden bedreigd (1Sm 11v).

De verrichtingen van S. werden overschaduwd door het optreden van de jonge held David. De overwinningsliederen spraken een niet mis te verstane voorkeur uit voor de man die de Filistijn Goliath had verslagen. Deze situatie en de vriendschap tussen David en Jonatan, de zoon van S., versterkten het wantrouwen en onevenwichtige karakter van de koning (1Sm 18v).

Ernstiger was de breuk tussen S. en Samuël, waarvoor twee redenen worden opgegeven. De eerste is dat de koning zou getreden zijn in de rechten van de priester door eigenzinnig een offer te brengen (1Sm 13), de tweede dat hij niet gehoorzaam zou zijn geweest bij het voltrekken van de ban over Amalek (1Sm 15). Het gevolg was dat nog tijdens het koningschap van S. David tot koning gezalfd werd.

Het einde van S. wordt in het verhaal voorbereid door de nachtelijke ontmoeting met een vrouw in Endor, die geacht werd de. doden te kunnen oproepen. Samuël, die uit de onderwereld opkomt, voorspelt dan het oordeel (1Sm 28,18) dat bij de Gilboa in de slag tegen de Filistijnen voltrokken wordt. S. pleegde zelfmoord, door de Filistijnen werd zijn lijk opgehangen aan de muur van Beth Sean (1Sm 31, 10). De inwoners van Jabes namen de lijken van S. en zijn zonen weg en volgens 2Sm21,14 werden de beenderen van S. en Jonatan begraven in Zela in het familiegraf. S. had zijn volk niet van de Filistijnen kunnen bevrijden en aan zijn dynastie kwam onder zijn opvolger Isboset een spoedig einde. Op grond van de notitie in 1Sm 13,1 dat S. slechts twee jaren geregeerd zou hebben meende Noth te moeten spreken van 'de episode van het koningschap van S.'. In het algemeen corrigeert men echter 'twee' in 'twintig' en daarvoor is veel te zeggen. Het is wel zo dat het optreden van S. nog geheel de indruk maakt van dat der voorgaande richteren.

In de latere literatuur speelt de figuur van S. een grote rol en afwisselend komt daarbij de nadruk te liggen op zijn falen als tyran of op zijn functie als oprechte verdediger van Israel tegen de erfvijand.


Lit. M. Noth, Geschichte Israels (Göttingen 1966) 152-165. H. Seebass, Die Vorgeschichte der Königserhebung Sauls (ZAW 79, 1967, 155-171). K. Smelik, S. De voorstelling van Israëls eerste koning in de Masoretische tekst van het OT (Diss. Amsterdam 1977). [Beek]


Afkortingen Lijst van Namen