Bema (βῆμα, van βαίνω = treden, gaan).
(I) In het NT is b. een verhoging vanwaar men
spreekt (Hand 12, 21.23 var.lect.; voor Athene zie
WdO afb. 14 en 15), vooral het podium voor het
voorlezen in de synagoge en de rechterstoel (Rom
14, 10; 2Cor 5, 10). Pilatus
veroordeelt Jezus volgens
Mt 27, 19; Jo 19, 13 zittend op de b. Justinus
Apol. 1, 35, 6 en EvPti 3, 7 beschouwen ἐκάθισεν
van Jo 19, 13 als transitief en veronderstellen,
dat Pilatus Jezus ter bespotting op de b. plaats doet
nemen.
Lit. A. M. Schneider (RAC 2, 129v). P. Corssen,
Ἐκάθισεν ἐπὶ βήματος (ZNW IS, 1914, 338-340). I. de la Potterie,
Jésus roi d'après Jn 19, 13 (Bb 41, 1960, 217-247).
[Bouwman]
(II) In de christelijke kerkenbouw is b. de verhoging
in de apsis met de
cathedra en de banken van de
priesters. Ook werd de hele altaarruimte wel met b.
aangeduid. Als latijns equivalent vinden wij overwegend
tribunal (bv. bij Prudentius). In Syrië stond
het b. in het midden van de kerk. Architectonisch is
er invloed van het tribunal in de profane basilica
(vgl. ook Openb 4, 2v en 5, lv). Veelal preekten de
bisschoppen vanaf hun zetel op het b. Ook vertoonde
de pas gedoopte zich vanaf het b. aan de gemeente,
evenals de boeteling bij de officiële verzoening
met de kerk.
Lit. F. Wieland, Altar und Altargrab (1912) 38v. F. J. Dölger,
Antike und Christentum 1 (1929) 60. [Bartelink]