Donatisme, schisma (kerkelijke afscheiding) in N.-Afrika uit de 4e-5e eeuw. De diepere oorzaken hiervan scholen reeds in het kerkbegrip van Novatianus (een kerk van reinen) en het overdreven enthousiasme van sommige groepen voor het martelaarschap tijdens de vervolging door Diocletianus. Naderhand speelden bij dit schisma ook nationale afrikaanse gevoelens mee. De aanleiding was het feit dat in 311 te Carthago de gematigde aartsdiaken Caecilianus tot bisschop werd aangesteld. Een groep wilde hem niet aanvaarden, omdat Felix van Aptunga, die hem gewijd had, een traditor (iemand die de heilige boeken uitgeleverd had) geweest zou zijn en zocht steun bij de numidische bisschoppen. Donatus van Casae Nigrae, als bemiddelaar aangezocht, benoemde de lector Majorinus als tegenbisschop.
In 312 werd deze benoeming bevestigd door 70 n.-afrikaanse bisschoppen. Van de andere zijde werd de geldigheid van de wijding van Caecilianus o.a. door een commissie te Rome onder paus Miltiades (3 13), de synode van Aries (3 14) en bij onderhandelingen te Carthago (315) bekrachtigd. Op Majorinus volgden Donatus (313-360), naar wie de beweging genoemd werd, en Parmenianus (360-392), die hun volgelingen resoluut en fanatiek leidden. De overheid betrachtte tegenover het schisma lange tijd een aarzelende houding. Een zeer radicale, gewelddadige groep vormden de circumcellionen. Ca. 400 wonnen gematigde elementen terrein. Het d. werd bestreden door Optatus van Mileve en Augustinus. In 411 vond te Carthago een godsdienstgesprek plaats, waarbij Augustinus met de Donatist Petilianus disputeerde. Sedertdien trad de overheid streng tegen het d. op. Nog tot de tijd van de arabische overheersing handhaafden zich groepen aanhangers.
Augustinus stelde tegenover de donatistische stelling
van de 'kerk van heiligen' dat de kerk op aarde bestond
uit 'heiligen en zondaars'. De onwaardigheid
van de bedienaar tastte volgens Augustinus de geldigheid
van de sacramenten niet aan, aangezien Christus
de eigenlijke bedienaar van de sacramenten is.
Lit. Bronnen: Optatus van Mileve, Contra Parmenianum Donatistam.
Augustinus, Contra epistolam Parmeniani; De
baptismo contra Donatistas; Contra litteras Petiliani; Contra
Cresconium grammaticum; Breviculus collationis cum Donatistis;
Contra Gaudentium Donatistarum episcopum; Psalmus
contra partem Donati. - H. Leclercq (DAL 4, 1457-1505).
Id. (DTC 4, 1687-1692; 1701-1728). - O. R. Vassal/Philips,
The Work of St. Optatus against the Donatists
(London 1917). W. G. Grimshaw, St. Augustine and the
Donatist Controversy (ib. 1950). G. G. Willis, St. Augustine
and the Donatist Controversy (ib. 1950). H. C. Frend, The
Donatist Church (Oxford 1952). J.-P. Brisson, Autonomisme
et Christianisme dans l'Afrique romaine (Paris 1958). E.
Tengström, Die Protokollierung der Collatio Carthaginiensis
(Stockholm 1962). E. L. Grasmück, Coercitio, Staat und
Kirche im Donatistenstreit (Bonn 1964). R. Crespin, Ministère
et sainteté, Pastorale du clergé et solution de la crise
donatiste dans la vie et la doctrine de St. Augustin (Paris 1965).
[Bartelink]