Montanisme, christelijke secte, genoemd naar Montanus uit Phrygië, die sedert ca. 170 (volgens sommigen eerder) het op handen zijnde einde van de wereld en de wederkomst van Christus verkondigde. In de profeten en profetessen uit eigen kring zag men een eerste teken van de spoedige uitstorting van de H. Geest over de Kerk. Montanus verkondigde dat het hemels Jeruzalem bij Pepuza in Phrygië zou neerdalen. Twee vrouwen, de profetessen Maximilla en Prisca, behoorden tot zijn kring.
De kerkelijke instanties hebben zich vooral verzet
tegen de wilde extase en het leerambt van vrouwen
bij de montanisten. Tegen het m. richtten zich o.a.
Apollinaris van Hierapolis, de apologeet Miltiades
en Serapion van Antiochië. Ca. 177
kwam de presbyter
Irenaeus naar Rome om tot
mildheid aan te sporen ten opzichte van het m.
Het werd door enkele kleinaziatische synoden vóór
200 veroordeeld, en uiteindelijk ook door paus
Zephyrinus. In zijn latere tijd (ca. 206) werd
Tertullianus
aanhanger van het m., dat in Noord-Afrika
sterk ascetisch en rigoristisch gekleurd was (verbod
van tweede huwelijk, strenge vastenpraktijk, verbod
van vlucht tijdens de vervolging). Naar de streek
van herkomst werden de montanisten ook wel Phrygii
of Cataphrygii (οἱ κατὰ Φρύγας) genoemd.
Lit. Teksten: P. de Labriolle, Les sources de l'histoire du
Montanisme (Fribourg en Suisse 1913). - G. Bardy (DTC 10,
2355-2370). - A. Hilgenfeld, Die Ketzergeschichte des Urchristentums,
urkundlich dargestellt (Leipzig 1884 = Hildesheim
1963). P. de Labriolle, La crise montaniste (Paris 1913).
A. Faggioto, L'eresia dei Frigi (Rome 1924). Id., La diasporà
catafrigia (ib. 1924). S. L. Greenslade, Schism in the Early
Church³ (London 1953). [Bartelink]