Philippenzen (Brief), een van de z.g. gevangenschapsbrieven van de apostel Paulus.
(I) Aanleiding. De inwoners van Philippi hebben van Paulus' gevangenschap gehoord en hebben daarop Epaphroditus naar de plaats van zijn gevangenschap gestuurd om de apostel bij te staan. De afgezant is echter ziek geworden en dat heeft in Philippi teleurstelling gewekt. Epaphroditus heeft dit op zijn beurt weer gehoord en is bang om terug te keren. Daarom geeft Paulus hem een brief mee, waarin hij verklaart dat Epaphroditus wel degelijk erg ziek is geweest (2,27). Tevens maakt hij van de gelegenheid gebruik om enkele mededelingen van persoonlijke aard te doen (1,12-26; 2,19-31) en te bedanken voor de ontvangen geldelijke steun (4,1020). Voor plaats en tijd van ontstaan zij verwezen naar Gevangenschapsbrieven. Inhoudelijk staat Phil dichter bij de hoofdbrieven dan Col en Eph. De diverse brieven zijn niet noodzakelijk uit dezelfde gevangenschap geschreven.
(II) Behalve bovengenoemde persoonlijke mededelingen bevat de brief twee thema's:
1. Aansporing tot onderlinge eensgezindheid. Er heerst blijkbaar onenigheid in de gemeente. Paulus spoort daarom aan tot bescheidenheid, de basis voor de onderlinge eenheid (1,27-2,18).
2. Waarschuwing tegen dwalingen. Zoals overal elders schijnen ook in Philippi judaïzanten opgedoken te zijn. Paulus waarschuwt tegen hen en legt in dit verband een bekentenis af, die sterk verwant is met Rom 3,2-21. De brief eindigt zoals gewoonlijk met vermaningen en groeten (4,1-20).
(III) De echtheid van Phil wordt algemeen erkend.
Ten aanzien van de eenheid heerst enige twijfel.
Men zou na de mededelingen van 2,19-30 het slot
verwachten. In plaats daarvan volgt een polemisch
gedeelte in een sterk afwijkende toon (3,1-21). Mogelijk
heeft de apostel intussen alarmerende berichten
ontvangen. De herhaling van 3,1 in 4,4
wijst eerder op een redactionele naad. Waarschijnlijk
is 3,1-20 een deel van een oudere brief, dat via
de liturgische lezing met de rest verbonden is.
Lit. Commentaren: K. Barth (Zollikon 1959). J. Keulers² (Roermond 1954). G. Bouwman (ib. 1965). H. Matter (Kampen 1965). W. de Boor³ (Wuppertal 1969). J. Gnilka (Freiburg 1968). F. W. Beare² (London 1969). A. Klijn (Nijkerk 1969). J. M. Boice (Grand Rapids 1971). R. P. Martin (London 1971).
Studies: J. Murphy-O'Connor (DBS 7, 1211-1233). - W.
Schmithals, Die Irrlehrer des Philipperbriefes (ZThK 54,
1957, 297-341 = Paulus und die Gnostiker, Hamburg-Bergstedt
1965, 47-87). W. Michaelis, Teilungshypothesen bei
Paulusbriefen. Briefkomposition und ihr Sitz im Leben (ThZ
14, 1958, 321-326). B. D. Rahtjen, The Three Letters of Paul
to the Philippians (NTS 6, 1959/1960, 167-173). B. S. Mackay,
Further Thoughts on Philippians (ib. 7, 1960/1961, 161-170).
H. Koester, The Purpose of the Polemic of a Pauline
Fragment: Phil 3 (ib. 8, 1961/1962, 317-332). G. Bomkamm,
Der Philipperbrief als paulinische Briefsammlung (Festschrift
Cullmann, Leiden 1962, 192-202 = Gesammelte Aufsätze
4, München 1971, 195-205). A. Klijn, Paul's Opponents
in Philippians III (NT 7, 1965, 278-284). [Bouwman]