Als voor de landbouw schadelijk dier werd het n. in Egypte met Seth, de god van het kwaad, geïdentificeerd. Toch heeft het evenals deze op enkele plaatsen en in sommige periodes een zekere verering gekend, bv. te Papremis (Herodotus 2, 71), in de buurt van Darnanhur, in het Faijüm en te Antaeopolis. Meestal echter wordt op zijn vijandschap met de god van het licht de nadruk gelegd.
Onder de gedaante van men en krokodillen strijden
Seth en zijn aanhangers tegen
Horus; zij worden
door hem met de harpoen gevangen en met de lans
doorboord. De z.g. Horusmythe van Edfu
illustreert dit in woord en beeld. Een soortgelijk
symbolisme vindt men in de voorstellingen van de
n.enjacht in de graven van het Nieuwe Rijk. Doch het
is niet zeker dat de Horus-Seth verhouding reeds een
rol speelt in de thinitische tijd en het Oude Rijk
waar sprake is van de koning die een n. doodt.
Van geheel andere aard is de verering van de
n.godin Thoeris.
Lit. RÄR 528-530. Th. Hopfner, Der Tierkult der alten
Ägypter (Denksch. d. Akad. d. Wiss. in Wien 57, 2; Wien
1913).
[Vergote]