Skarabee, aan de latijnse wetenschappelijke benaming,
scarabaeus (ateuchus) sacer, ontleende naam
van de mestkever. Deze speelt een aanzienlijke rol
in de godsdienst en beschaving van het oude Egypte,
waar zijn inheemse naam, Cheprer, verwant was
met het werkwoord hpr 'ontstaan'. Dit insect komt
te voorschijn uit een onder de grond ingegraven
mestbal waarin het keverwijfje zijn eieren heeft
gelegd en de larve zich eerst tot pop ontwikkeld
heeft. Zo ontstond het geloof dat alle s.en mannelijk
zijn en 'vanzelf', d.w.z. zonder de tussenkomst
van een wijfje, uit de aarde ontstaan. Daarom
werd de s. al zeer vroeg, onder de naam Chepri,
met de oergod Atum geïdentificeerd en, langs
deze om, met de zonnegod Re. In die hoedanigheid
wordt Chepri als kever in de zonneschijf (als mestbal
gedacht?) of als mens met een kever in de plaats
van het hoofd, soms in de zonneboot zittend, afgebeeld.
Andere voorstellingen tonen de kever die
met zijn voorpoten de zon voortstuwt zoals het
insect de mestbal, in feite met de achterpoten,
voortrolt. Als zodanig wordt hij, maar dan met
uitgestrekte vleugels, in de Late Tijd Api genoemd,
een naam die ook aan Horus van Edfu toegekend
wordt. Een eigen cultus schijnt de s. slechts in geringe
mate, en voornamelijk in zonnetempels, genoten
te hebben. Uit een door
Amenhotep III gebouwd
heiligdom van Chepri stamt blijkens het opschrift
de kolossale granieten s. die zich thans aan
de rand van de heilige vijver te Karnak bevindt.
Als incarnatie van de dagelijks herrijzende zon, wellicht ook omdat het insect ieder jaar een tijd lang onder de grond verdwijnt, waar het zich aan de mestbal voedt, werd de s. tot een symbool van de verrijzenis in het hiernamaals. Dit gaf vermoedelijk aanleiding tot het gebruik van de hartskarabeeën en tot het plaatsen van een gevleugelde s. in het kralennet van de mummie. Toen immers tijdens het Nieuwe Rijk de gewoonte ontstond om het hart van de dode niet meer, samen met de longen, in een kanope-vaas te plaatsen, maar in het lichaam te laten, hechtte men op de borst van de mummie een amulet vast dat het hart nabootste doch tegelijk de vorm van een s. had. Op deze z.g. harts. was Spreuk 30 van het Dodenboek aangebracht, die het hart bezweert tijdens het dodengericht niet als getuige tegen de dode op te treden. De bovenvermelde levenssymboliek inspireerde waarschijnlijk ook het dragen van amuletten in de vorm van s.en, die uit faience, steatiet of kalksteen vervaardigd waren; zij werden in een ring gemonteerd of met een snoer aan de hals opgehangen.
Onder de duizenden van deze sieraden die in
Egypte en de aangrenzende landen gevonden werden
zijn er waarvan op de buikzijde een vrome of
wijze spreuk, dikwijls in cryptografie gesteld, gegraveerd
werd. Andere, voornamelijk uit het Middel-Rijk
stammend, dragen de naam van een particulier,
al of niet vergezeld van een of meer eretitels,
en deden dus blijkbaar dienst als stempelzegels.
Van de 4e dynastie af zijn er ontelbare s.en
bekend met koningsnamen; zij leggen getuigenis af
van de verering die zekere vorsten, soms eeuwen
na hun aards bestaan, bleven genieten. Onder de
18e dynastie, tijdens de regering van
Hatsjepsut,
kwamen de z.g. gedenks.en in zwang, met het
relaas van een politieke of andere gebeurtenis,
welke de farao o.a. aan hooggeplaatste ambtenaren
in Voor-Azië en Nubië liet zenden. Bijzonder
bekend zijn die betreffende het huwelijk van
Amenhotep III
met Teje en met Giluhepa alsook
die waarin deze vorst zijn jachtpartijen vereeuwigt.
Lit. H. De Meulenaere, Scarabaeus sacer (z.p. (Brussel)
1972). - RÄR 720-722. M. Pieper (PRE 3A, 447-459). - Voor
de uitgaven van de s.en zie de bibliografieën van I. Pratt en J.
Janssen, Indexes 1947-1956, verder nr.
70536 (1970); nr. 71572 (1971). Onder de meer recente: F. S.
Matouk, Corpus du scarabée égyptien. 1. Les scarabées
royaux (z.p. z.j. (1971)). O. Tufnell e.a., Lachish IV (Tell ed
Duweir). The Bronze Age (London 1958). A. Niccacci, Nuovi
scarabei hyksos (Jerusalem 1976).
[Vergote]