Antium, havenstad op een kaap in Latium, 45 km
ten zuidoosten van de Tiber-monding; thans Anzio.
De zeer oude nederzetting kwam
ca. 500 vC in het bezit van de Volsci en was bijna
200 jaar het centrum van de volscische tegenstand
tegen Rome. Hieraan werd eerst in 338 een einde
gemaakt toen de consul Gaius Maenius de vloot van
Antium buit maakte; de schepen moesten uitgeleverd worden,
zes scheepssnebben (rostra) werden op het forum
in Rome aangebracht op het spreekgestoelte,
dat sindsdien rostra werd genoemd. De stad werd
een romeinse kolonie, maar bleef ook daarna nog
berucht om haar zeeroverij. In de eerste eeuw vC en
in de keizertijd werd A. een geliefde verblijfplaats
van de keizerlijke familie en andere aanzienlijke
Romeinen. De keizers Caligula
en Nero werden er geboren.
De opgravingen hebben vele resten van luxueuze
villa's aan het licht gebracht, onder meer die van
Nero, waarin in 1878 het z.g. meisje van Antium ontdekt
werd, een van de mooiste beeldhouwwerken uit de
Oudheid, dat gewoonlijk in de tweede helft van de
3e eeuw vC gedateerd wordt en dat zich thans in
het Museo Nazionale Romano bevindt. Ook de
beroemde Apollo van Belvedere (Vaticaans Museum),
volgens sommigen uit de hellenistische tijd, volgens
anderen een romeinse kopie uit de le of 2e eeuw nC,
zou, op het eind van de 15e eeuw, in Antium gevonden zijn.
Lit. C. Hülsen (PRE 1, 2561-2563). - L. Curtius, Interpretation
von sechs griechischen Bildwerken (Bern 1947) 106-121.
[Nuchelmans]