Caledonia, naam door verschillende romeinse schrijvers
gebruikt voor het deel van Brittania ten noorden
van de Firth of Forth. C. werd verkend en
gedeeltelijk veroverd door
Gnaeus Iulius Agricola
onder keizer Domitianus
(83-84). Hoogtepunt
van de strijd was de slag bij de Mons Graupius,
waarin de Caledonii, aangevoerd door Calgacus,
door Agricola werden verslagen; kort daarna werd
Agricola door Domitianus teruggeroepen, voordat
hij de verovering had kunnen voltooien. Onder
Antoninus Pius
veroverde Quintus Lollius Urbicus de
schotse laaglanden en bouwde een muur die de
isthmus tussen de Forth en de Clyde afsloot (140-143).
In het begin van de regering van
Commodus
(184?) braken de schotse stammen door de muur
van Antoninus. Hoewel de orde werd hersteld door
Ulpius Marcellus, is de muur hoogstens tijdelijk
opnieuw bezet. De troonstrijd na de moord op
Commodus,
vooral die tussen
Septimius Severus en
Clodius Albinus,
was catastrofaal voor het noordelijke
deel van romeins Brittania; zelfs de muur van
Hadrianus
(tussen Carlisle en Newcastle) werd grotendeels
vernield, daar de verzwakte garnizoenen
de aanval van de opstandelingen en binnendringers
niet konden afslaan. Herstel kwam pas onder
Septimius Severus
in 197 en latere jaren. Deze
drong met succes weer C. binnen, maar stierf in 211
voordat de veroveringen waren geconsolideerd.
Zijn opvolgers gaven het gebied weer prijs; gezien het
feit dat de muur van Hadrianus zorgvuldig werd
hersteld, lag de definitieve verovering van C.
waarschijnlijk niet in hun bedoeling.
Volgens Tacitus
waren de Caledonii van germaanse
origine, omdat zij dezelfde forse lichaamsbouw en
hoogblonde haren als de Germanen hadden.
Lit. Tacitus, Agricola. Cassius Dio 76, 12-15. - Hübner (PRE 3, 1347-1350). - R. C. Collingwood/J. N. L. Myres, Roman Britain and the English Settlements (Oxford 1937) 114-119; 141-160. I. A. Richmond, Roman Britain (Pelican History of England 1, 1955) 40-44, 50-60. [Stolte]