Heliopolis (Ἡλιούπολις), Syrische stad van phenicische oorsprong in
het dal tussen Libanon en Antilibanon, gelegen
op 1170 m boven de zeespiegel ca. 50 km ten noorden
van Damascus; thans Baalbek.
Deze naam, die
in de bronnen voor het eerst ca. 400 nC voorkomt,
was waarschijnlijk de oorspronkelijke, maar werd
in de hellenistische tijd vervangen door H. ('stad
van de zonnegod'), vermoedelijk omdat de plaatselijke
cultus van de god Adad met die van de
zonnegod gelijkgesteld werd. Keizer
Augustus verhief
H. tot Colonia Iulia Augusta Felix Heliopolitana,
die vooral bekendheid verwierf door de eredienst
van Juppiter Optimus Maximus Heliopolitanus,
de romanisering van Adad, en haar grootste
bloei bereikte in de 3e eeuw nC. In die tijd ontstond
ook de eerste christengemeente in de stad.
H., waarvan het huidige Baalbek slechts het
oostelijke deel beslaat, geldt met Palmyra als de
indrukwekkendste ruïnestad van het Nabije Oosten. De
belangrijkste opgravingen werden er, op initiatief
van keizer Wilhelm II, verricht van 1900 tot 1905
door een duitse expeditie onder leiding van O. Puchstein;
sindsdien zijn er belangrijke restauratiewerkzaamheden
uitgevoerd.
Uit de phenicische en hellenistische tijd zijn weinig zekere sporen over. Imposant zijn de overblijfselen uit de romeinse periode. Het westelijke deel van het romeinse H. werd beheerst door het heiligdom van Juppiter Heliopolitanus (270 x 120 m). Dit bestond uit vier delen: van oost naar west een breed poortgebouw dat men bereikte via een monumentale trap, een zeshoekige, door zuilen omgeven voorhof (grootste breedte 60 m), een grote rechthoekige binnenhof (135 x 113 m) met in bet midden een 18 m hoog altaar, en tenslotte op een 14 m hoog podium de grote corinthische tempel (90 x 54 m; 19 x 10 zuilen), waarvan nog zes 16 m hoge zuilen met het balkwerk overeind staan. Iets beter bewaard gebleven is de kleinere (65 x 33 m) tempel (van Bacchus?) ten zuiden van het complex; dichter bij het centrum van de stad zijn resten aangetroffen van een kleine ronde Venus-tempel (diameter binnenzijds 9 m).
Met de bouw en decoratie van dit enorme complex, dat een goed voorbeeld van 'antieke barok' is, waren ongeveer drie eeuwen gemoeid. De grote tempel schijnt in de tweede helft van de 1e eeuw nC klaargekomen te zijn, de binnenhof ten tijde van Antoninus Pius (138-161), het poortgebouw ten tijde van Septimius Severus (193-211), de zeshoekige voorhof in het midden van de 3e eeuw.
Juppiter Heliopolitanus werd, zoals we o.a. op munten
kunnen zien, afgebeeld als een geharnaste wagenmenner
met een zweep in de rechter- en een bundel
bliksems in de linkerhand.
Lit. W. Drexler (Roscher 1, 1987-1993). E. Honigmann (PRE, Suppl. 4, 1924, 715-728). F. Castagnoli (EAA 3, 1137-1140). Th. Wiegand, Baalbek. Ergebnisse der Ausgrabungen und Untersuchungen in den Jahren 1898 bis 1905 1-3 (Berlin/ Leipzig 1921-1925). S. Ronzevalle, Jupiter Héliopolitain. Nova et Vetera (Mél. de l'Université Saint-Joseph 21, 1, Beyrouth 1937). P. Collart/P. Coupel, L'autel monumental de Baalbek (Paris 1951). [Nuchelmans]