Lerus
(Λέρος), eiland, behorend bij de Sporaden,
ten noordwesten van Calymna, tegenwoordig Leros. L. heeft
een opp. van 53,5 km² en diepe baaien. L. werd volgens Strabo (10,5,19)
samen met Calymna tot de Καλύδναι νῆσοι gerekend (vgl. Hom Il. 2, 677). Het eiland was al in de vroege bronstijd bewoond
(vondsten van scherven bij Parthenion). Een myceense burcht laag in het
noorden op de Kastro boven de baai van Alinda. Sinds het begin van de
5e eeuw vC was L. Milesisch, een demos van Milete (Strab. 14,1,6;
Hdt. 5,125). De Milesiërs van Leros behoorden bij de Attisch-Delische
Zeebond met een bijdrage van 3 talenten. Bij Parthenion in het noorden
zijn er enkele resten van een heiligdom van Artemis Parthenos. De oude
hoofdstad lag bij het huidige Kastro aan de oostkant van het eiland, waar
bij Hagia Marina resten van gebouwen, graven en een aquaduct bewaard zijn
gebleven. Een derde plaats met resten ligt in het zuiden bij Xirokambos,
waar een wachttoren van de Milesiërs staat uit de 4e eeuw vC. L.
bleef ook bewoond in de Byzantijnse tijd. Ten westen van L ligt het
kleine eiland Cinarus, dat in de Romeinse tijd tot verbanningsoord diende.
Lit. NP 7, 84. G.E.Bean - J.M. Cook, The Carian Coast 3 (ABSA 52, 1957, 58-146. L. Bürchner, Die Insel L., 1898. L. Bürchner, PRE 12, 2094-2098.