![]() |
Artemis (Diana v.Versailles Romeinse kopie van Grieks beeld uit de 3e eeuw v.C.) |
Volgens Von Wilamowitz is ze van kleinaziatische origine; de A. van Ephese heeft ongetwijfeld de invloed van de kleinaziatische moedergodinnen ondergaan. Op een lydische inscriptie heeft men de naam Artimis aangetroffen, maar lydische oorsprong van de godin lijkt niet zeer waarschijnlijk. Of de naam A. samenhangt met ἀρταμεῖν, in stukken snijden, is zeer onzeker. Het staat vast dat de godin eerst secundair de tweelingzuster van Apollo geworden is.
Bij Homerus wordt A. de meesteres van de wilde dieren genoemd (πότνια θηρῶν, Ilias 21,470). Ze was de godin van bergen en wouden en tevens van de jacht; epitheta: ἀγροτέρα (op het land levend), ἐλαφηβόλος (hertentreffend), ἰοχέαιρα (pijlenschietend). Omstuwd door haar nimfen, boven wie ze uitblonk in schoonheid, trok ze door de velden. In het bijzonder het hert was haar toegewijd. Als jachtgodin had A. ook enigszins martiale trekken. Zo zwoeren de atheense efeben bij haar. Ze beschermde tevens vogels en vissen (epitheta Ἀσπαλίς en Δίκτυννα) en ze werd aangeroepen door vissers en jagers. In enkele gevallen gold ze als beschermster van de tamme dieren (Ἡμερασία, Βουπόλος). Dat A. evenals Apollo plotselinge dood veroorzaakte (speciaal bij vrouwen) verklaart men wel uit haar functie als jachtgodin die haar pijlen schiet. Weinig waarschijnlijk lijkt de verklaring dat ze oorspronkelijk doodsgodin was; in dat geval zou haar naam eigenlijk 'slachtgodin' betekenen.
Al komt A. in de kunst vooral als godin van de jacht naar voren, in de cultus vinden wij haar niet zo uitgesproken in deze functie. In vergelijking met de Peloponnesus treedt ze in de ionische gebieden terug, hetgeen men wel verklaard heeft uit het feit dat in Ionië de stadscultuur zich sterk ontwikkeld had, waardoor de oorspronkelijke natuurgodin weinig meer werd dan een jachtgodin, terwijl op de Peloponnesus, waar primitievere toestanden heersten, A. onder zeer uiteenlopende facetten vereerd werd.
Opmerkelijk is dat A. in Boeotië en ten dele in Attica vooral als godin van de huwelijksverbintenis en van de geboorte optreedt. A. geldt nl. ook als beschermster van de maagdelijkheid en reinheid (Ἁγνή, Κόρη). Volgens de mythologie veranderde ze een van haar nimfen in een berin, toen deze haar maagdelijkheid verloren had. Ook eiste ze reinheid van haar priesteressen. Daarnaast vinden wij haar als beschermster van de menselijke vruchtbaarheid. Ze is de godin van de bevalling (Λεχώ, Λοχεία) en als zodanig wordt ze dikwijls vereenzelvigd met de geboortegodin Ilithyia. Speciaal ook beschermde ze de jonge moeders. Bij de Boeotiërs en de Locriëers, waar zich een beeld van A. op ieder marktplein bevond, brachten de jongens en meisjes die gingen trouwen haar een offer. Voor het feit dat ze de jeugd in het algemeen, dus ook de jongemannen beschermde (Κουροτρόφος, Παιδοτρόφος) bezitten we slechts weinig getuigenissen; de haren die de efeben, als ze de mannelijke leeftijd bereikten, en de meisjes, als ze gingen trouwen, afsneden, werden wel aan A. gewijd.
Wij vinden A. ook op het terrein van de vegetatieve vruchtbaarheid (volgens sommigen is dit secundair, volgens anderen, die haar als een oorspronkelijke natuurgodin zien, moeten wij deze functie als primair opvatten). Speciaal op de Peloponnesus is A. met de boomcultus verbonden (Δαφναία, Δρυμονία). Ook werden haar oogstoffers gebracht (Θαλύσια, vgl. Ilias 9,533). De mythologie verhaalt dat, toen Oeneus, koning van Calydon, haar geen offer gebracht had, A. een wild zwijn zond dat het land verwoestte: de aanleiding tot de calydonische jacht.
Ook de rivieren, bronnen en meren, die het levenschenkende water bevatten, zijn aan A. gewijd (Λιμναία, Ποταμία; amnium domina). Dikwijls ook worden bronnen bij de tempels van A. vermeld. Gewoonlijk lagen haar tempels op laag terrein, waar een rijke vegetatie was; zo lag de tempel van A. Orthia te Sparta op een dikwijls overstroomde plaats langs de Eurotas, en er lagen er verschillende bij de monding van de Alpheüs.
Aan A. werden offers van bijzondere aard gebracht. In de Iphigenie-sage leeft de herinnering voort aan vroegere mensenoffers. Hoe men het gebruik te Sparta om jongens bij het altaar van A. Orthia te geselen moet zien, is niet geheel duidelijk (slag met de levensroede?). Op de Acropolis te Athene dienden jonge meisjes A. Brauronia als 'Berinnen'. Karakteristiek was het te Patrae gevierde Laphria-feest, waarbij levende dieren op een brandstapel werden geworpen.
De beroemdste tempel stond te Ephese, waar A. als vruchtbaarheidsgodin werd vereerd (πολύμαστος, 'met de vele borsten'), vgl. Hand 19,27. Volgens een oude christelijke legende zou de apostel Johannes door een gebed de afgodstempel hebben vernietigd. De mythen betreffende A. zijn vrij talrijk; het bekendst zijn de verandering van Actaeon in een hert, van Callisto in een berin, het doden van de Niobiden (Niobe) en van de jager Orion, het offer van Iphigenie te Aulis. De Romeinen identificeerden A. met Diana.
In de klassieke kunst werd A. gewoonlijk afgebeeld als jageres met opgeschort kleed, gewapend met boog en pijlkoker; het bekendst is de z.g. Diana van Versailles (Parijs, Louvre), door velen toegeschreven aan Leochares. Vermelding verdienen voorts de z.g. Diana van Gabii (Louvre, Parijs) en de Artemis van Ephese (Museo dei Conservatori, Rome; Magna Mater). Ook vinden we A. met fakkel (als schenkster van het leven) en lang gewaad, vooral op vaatwerk en munten uit de 4e eeuw vC. Scopas zou A. als kind op de armen van Leto uitgebeeld hebben.
Lit. K. Wernicke (PRE 2, 1336-1440). Schreiber (Roscher 1, 558-608). P. E. Anas (EAA 1, 689-696). D. Detschev (RAC 1, 714-718). - L. R. Farnell, Cults of the Greek States 2 (Oxford 1896) 425vv. Ch. Picard, Éphèse et Claros (Paris 1922). H. Thiersch, Artemis in Epnesia (Abh. Göttinger Akad. Wiss., Philol.-hist. Kl. 3, 12, 1935). K. Hoenn, Artemis. Gestattwandel einer Göttin (Zürich 1946). M. P. Nilsson, Geschichte der griechischen Religion 1² (München 1955) 481-500. [Bartelink]