Lycophron (Λυκόφρων) van Chalcis op Euboea, griekse filoloog en dichter uit de eerste helft van de 3e eeuw vC. Ca. 285 vC vestigde L. zich in Alexandrië, waar hij door Ptolemaeus II Philadelphus belast werd met de ordening van de geschriften der comici in de bibliotheek van het Museum. In verband met deze werkzaamheid ontstond een groot lexicografisch werk Περὶ κωμῳδίας, dat door latere grammatici dikwijls vermeld en bekritiseerd wordt.
Als dichter schreef L. 20, volgens anderen 46 of zelfs 64, tragedies, waaronder een Κασσανδρεῖς (De bewoners van Cassandrea; vermoedelijk over een door Ptolemaeus Ceraunus in de macedonische stad aangericht bloedbad) en een saterspel Menedemus, waarschijnlijk een parodie op het optreden van de aldus geheten wijsgeer van Eretria, wiens leerling en vriend L. geweest zou zijn.
Dit alles is verloren gegaan; bewaard gebleven is slechts een allerwonderlijkst curiosum, de Alexandra, een gedicht in 1474 iambische trimeters, dat de vorm van een soort bodebericht uit de tragedie heeft. De bode meldt op de dag van Paris' vertrek naar Griekenland aan koning Priamus een reeks voorspellingen van diens in een toren opgesloten dochter Alexandra (= Cassandra), welke afgezien van een proloog en twee epilogen het gehele gedicht vullen. De profetieën onthullen het beleg en de verwoesting van Troje met Aiax' vergrijp jegens Cassandra (3 1-364), de omzwervingen van de huiswaarts kerende griekse belden (365-1089) met als centrale episode een gecomprimeerde Odyssee (648-819), het leed dat de griekse heiden bij hun thuiskomst overkomt (1090-1225), de vlucht van de Trojaan Aeneas uit de brandende stad, diens vestiging in Latium en de roernrijke toekomst van het door Aeneas' nageslacht gestichte Rome (1226-1282) en tenslotte de grote strijd tussen Oost en West, die beslecht wordt door Alexander, 'de leeuw uit de stam van Aeacus en Dardanus' (1283-1450). De zinspelingen op de macht van Rome lijken moeilijk te verenigen met de eerste helft van de 3e eeuw vC en deden reeds in de oudheid de vraag naar de authenticiteit van de betrokken pasages rijzen; in stijl verschillen ze echter niet van de rest van het gedicht, zodat sommigen concludeerden dat de dichter van de Alexandra een andere en latere L. dan de tragicus geweest moet zijn.
In duisternis overtreft de Alexandra alles wat er
aan griekse poëzie bewaard is gebleven. L. heeft de
mogelijkheden die het gebruik van de van nature
raadselachtige taal der profetie hem bood, bewust
tot aan de uiterste grenzen uitgebuit. Goden, heiden,
landen, steden enz. worden vrijwel steeds aangeduid
met vergezochte, o.a. door obscure mythen en cultusvormen
geïnspireerde, omschrijvingen; van de ca.
3000 woorden die L. gebruikt, is de helft buitenissig
en komen er meer dan 500 nergens anders voor; ook
in de zinsbouw wijkt hij zo ver mogelijk van het
normale af. Hier en daar geeft de dichter blijk van
een zeker beeldend vermogen, maar dit reduceert de
onverteerbaarheid van het geheel nauwelijks. L. is
de meest extravagante vertegenwoordiger van de
hellenistische poetae docti. In de 1e eeuw nC schreef
Theon van Alexandrië een commentaar op de
Alexandra, waarvan de bewaard gebleven scholia en
middeleeuwse commentaren gebruik hebben gemaakt.
Lit. Uitgaven: Editio princeps Venetië 1513 (samen met
Pindarus en Callimachus). Beste moderne edities: E. Scheer, L.
is Alexandra 1-2 (Berlin 1881-1908, ²1958; met scholia). L.
Mascialino, L.is Alexandra (Leipzig 1964). Met engelse
vertaling: A. W. Mair, Callimachus, L., Aratus (Loeb Class.
Libr., London 1921). Met commentaar en duitse vertaling: C.
von Holzinger, Lykophrons Alexandra (Leipzig 1895). - K.
Ziegler (PRE 13, 2316-2381). St. Josifovië (PRE Suppl. 11,
1968, 888-930). - U. van Wilamowitz-Moellendorff, Die
hellenistische Dichtung in der Zeit des Kallimachos 2 (Berlin
1924 = 1962) 143-164. St. Josifovic, Zur Quellenkunde vom
Lykophrons Alexandra (Novi Sad 1960). [Nuchelmans]