Nomos

Nomos (νόμος), in de griekse letterkunde terminus technicus voor een sololied met instrumentale begeleiding ter ere van Apollo. De archaïsche en klassieke vorm van de n., een zevendelig, niet-strofisch, doorgecomponeerd lied, vond volgens de Grieken zijn oorsprong bij Terpander (ca. 675 vC), die zichzelf op de cithara begeleidde. Clonas van Tegea en Thaletas lieten hun nomoi op de aulos begeleiden. In het begin van de 6e eeuw introduceerde Sacadas van Argos zuiver instrumentale nomoi, 'Lieder ohne Worte'; beroemd was zijn uitbeelding op de aulos van de strijd tussen Apollo en de Pythische draak. Op het eind van de 5e eeuw vC kwam met Phrynis, Philoxenus en Timotheus een nieuwe nomos-stijl op, die zich van de vroegere onderscheidde door een veel vrijere vorm, zodat de grenzen ten opzichte van de dithyrambe, die overigens in dezelfde tijd eveneens ingrijpende veranderingen onderging, vervaagden: naast de traditionele hexameter werden andere metra gebruikt, soms in grillige afwisseling, de solo's werden onderbroken door koorzang, plastische instrumentering en virtuoze ornamentiek domineerden vaak het woord. Van deze 'moderne' n. kunnen we ons een voorstelling vormen aan de hand van een in 1902 ontdekt fragment van de Perzen van Timotheus. Voor het overige is van de n. zo goed als niets bewaard gebleven.


Lit. W. Vetter (PRE 17, 840-843). - H. Grieser, N. Ein Beitrag zur griechischen Musikgeschichte (Heidelberg 1937). [Nuchelmans]


Lijst van Auteurs