Philoxenus (Φιλόξενος), griekse eigennaam. Vermelding verdienen:
(1) Philoxenus van Cythera
(436-380), griekse dichter en
componist, leerling (?) van
Melanippides en, in
navolging van deze, vertegenwoordiger van een
nieuwe, virtuoze richting in de muziek. P. schreef
24 dithyramben en enkele
nomoi, waarvan zo
goed als niets bewaard is gebleven. Grote bekendheid
genoot zijn dithyrambe Κύκλωψ ἢ Γαλάτεια,
waarin hij de Cycloop Polyphemus op onbehouwen
wijze de onbereikbare nimf
Galatea het hof liet
maken. Volgens de overlevering beoogde P. hiermee
de syracusaanse tiran
Dionysius I aan de lachlust
prijs te geven, aan wiens hof hij een tijdlang
verbleef, maar die hem in de steengroeven had laten
opsluiten, omdat P. zich vergrepen had aan Dionysius'
liefje Galatea. Reeds Aristophanes parodieerde
het lied in 388 vC (Plutus 290-301). Het paar
Polyphemus-Galatea werd een geliefd thema in de
hellenistische en romeinse literatuur (Theocritus,
Idylle 11; Ovidius,
Metamorfosen 13, 735-897) en
schilderkunst (ca. 30 specimina alleen in Pompeji en
Herculaneum). Sinds de renaissance hebben vele
dichters, schilders en componisten zich opnieuw
door het thema laten inspireren.
Lit. Testimonia en fragmenten in D. L. Page, Poetae Melici
Graeci (Oxford 1962) 423-432. Met engelse vertaling: J. M.
Edmonds, Lyra Graeca 3 (Loeb Class. Libr., London 1927)
363-399. - P. Maas (PRE 20, 192-194). - H. Dörrie, Die
schöne Galatea (München 1968).
(2) Philoxenus van Eretria,
beroemde griekse schilder uit het
einde van de 4e eeuw vC. Volgens een mededeling
van Plinius
(Naturalis historia 35, 1 10) schilderde hij
voor de macedonische koning Cassander (316-298)
een Alexandri proelium cum Dario. Een directe of
indirecte kopie hiervan is waarschijnlijk het grote
(5,82 x 3,13 m), uit de 2e eeuw vC daterende z.g.
Alexander-mozaïek, dat in 1831 gevonden werd in
de Casa del Fauno in Pompeji en zich thans in het
Museo Nazionale van Napels bevindt. Op grond van
stilistische overeenkomsten wil men aan P. ook het
origineel van het jachtmozaïek in Palermo toeschrijven.
Lit. G. Lippold (PRE 20, 201-203). P. Moreno (EAA 6, 127-132).
- H. Fuhrmann, P. von Eretria. Archäologische Untersuchungen
über zwei Alexandermosaike (Göttingen 1931).
B. Andreae, Das Alexandermosaik (Bremen 1959).
(3) Philoxenus van Alexandrië,
griekse grammaticus uit de
tweede helft van de 1e eeuw vC, auteur van verhandelingen
over Homerus-interpretatie, grammatica,
metriek, glossen, etymologie en dialecten,
waarvan slechts fragmenten bewaard zijn gebleven.
Het latijn beschouwde P., evenals andere griekse
grammatici, als een met het aeolisch verwant grieks
dialect Veel invloed had zijn werk Περὶ μονοσυλλάβων ῥημάτων (Eenlettergrepige werkwoorden), dat
ons bekend is uit excerpten in het etymologisch
woordenboek van Orion van Thebe en waarin
hij de stelling verdedigde dat verreweg de meeste
werkwoorden en naamwoorden te herleiden zijn tot
eenlettergrepige werkwoordstammen, die, indien ze
niet meer in de taal voorhanden zijn, gereconstrueerd
kunnen worden. Hiermee distancieerde hij zich
van de etymologische theorie van de stoa, die van
het naarnwoord uitging en de betekenis van de
grondwoorden door hun φύσις (natuur) bepaald
achtte.
Lit. C. Wendel (PRE 20, 194-200). H. Kleist, De Philoxeni
studiis etymologicis (Diss. Greifswald 1865). R. Reitzenstein,
Geschichte der griechischen Etymologika (Leipzig 1897 =
Amsterdam 1964) 184-187, 335-348. C. Theodoridis, Die
Fragmente des Grammatikers Philoxenos (Berlin/New York 1976).
[Nuchelmans]