Lecythus (λήκυθος), bij de Grieken algemene naam
voor alle soorten kruiken en fiesjes die dienden om
olie of zalf in te bewaren (alabastrum,
aryballus),
door de moderne archeologen in beperkter
betekenis gebruikt voor een eivormige of cylindervormige
olie- of zalfkruik(je) met smalle, vrij hoge
hals, trechtervormige mond en lage voet, met of
zonder handvat. Dit type werd vanaf ca.
600 vC in Attica
en Corinthe vervaardigd. Hieruit
ontwikkelde zich op het einde van de 6e eeuw vC
een apart genre, de grafl., die de olie bevatte om
het stoffelijk overschot te zalven en vervolgens op
of in het graf van de overledene werd geplaatst.
Een hoogtepunt in artistiek opzicht vormen de prachtige graflecythen uit de tweede helft van de 5e eeuw vC waarop met fijne lijnen in enkele elementaire kleuren op een witte ondergrond ingetogen voorstellingen zijn aangebracht die betrekking hebben op dood en hiernamaals.
Op het einde van de 5e eeuw vC verschijnen de grote
marmeren graflecythen, die boven op het graf werden
gezet in plaats van een grafstele; de artistieke
waarde van het reliëfwerk waarmee ze versierd zijn
is echter meestal gering.
Lit. E. Paribeni (EAA 4, 539-541). - A. Fairbanks, Athenian
Lekythoi 1-2 (University of Michigan Studies, Humanistic
Series 6-7, New York 1907-1914). W. Riezler, Weissgründige
attische Lekythoi 1-2 (München 1914). L. Elferink, Lekythos.
Archäologische, sprachliche und religionsgeschichtliche
Untersuchungen (Amsterdam 1934). C. Haspels, Attic
Blackfigured Lekythoi (Paris 1936). [Nuchelmans]