Cronus (Κρόνος), in de griekse mythologie de jongste van de Titanen, de uit Uranus en Gaia gesproten kinderen. Omdat Uranus zijn monstrueuze kinderen, de Hecatonchiren en Cyclopen, diep in Gaia, de Aarde, verstopt had, kreeg Gaia het zo benauwd dat ze C. vroeg zich tegen zijn vader te verzetten.
Ze gaf C. een sikkel, waarmee hij zijn vader in een hinderlaag opwachtte en castreerde. Uit het zaad van Uranus, dat in zee terecht kwam, werd Aphrodite geboren; uit het bloed dat op de aarde druppelde ontstonden de melische nimfen en de Giganten. Terstond stopte C. de Giganten met de eerst door hem bevrijde Hecatonchiren en Cyclopen in de Tartarus.
C. huwde zijn zuster Rhea. Omdat voorspeld was dat een van zijn kinderen hem zou verjagen, slokte hij hen terstond na de geboorte op: eerst Hestia, vervolgens Demeter, Hera, Hades en Poseidon, maar in plaats van zijn jongste zoon Zeus verorberde hij een in luiers verpakte steen. Zeus zelf werd naar Kreta gebracht en in een grot van het Ida-gebergte door de geit Amalthea gezoogd; de Cureten overstemden met hun dansen het kindergeschreeuw. Volwassen geworden, dwong Zeus met behulp van zijn moeder of van de Oceanide Metis zijn vader de kinderen weer uit te spuwen. Daarna bond Zeus de strijd aan tegen C. en diens bondgenoten de Titanen, met uitzondering van Prometheus. Tien jaar duurde de strijd, die Zeus tenslotte won doordat hij de Hecatonchiren en de Cyclopen te hulp riep. Na de overwinning werden C. en de Titanen in de Tartarus geworpen, waar ze door de Hecatonchiren werden bewaakt.
In de orphische traditie verzoent C. zich met Zeus en regeert hij op de eilanden der gelukzaligen. Ook wordt verteld dat C. naar Italië vluchtte en daar met Saturnus geïdentificeerd werd. Heel oud is de traditie dat onder het bewind van C. het Gouden Tijdperk viel.
Ter ere van C. werden in Athene, in Thebe en op Rhodus de Cronia gevierd, een oogstfeest waarbij, zoals bij de romeinse Saturnalia, heren en slaven samen aten.
Lit. Hesiodus, Theogenie 137-206, 453-506. - M. Pohlenz (PRE 11, 1982-2018). H. Schwabl (PRE, Suppl. 9, 1962, 1433-1582). G. Cressedi (EAA 4, 416v). - M. Pohlenz, Kronos und die Titanen (Neue Jahrb. für das klass. Altertum 37, 1916, 549-594). U. vom Wilamowitz-Moellendorff, Kronos und die Titanen (Berlin 1929 = Kleine Schriften 5, 2, 1937, 157-183). K. Marót, Kronos und die Titanen (Bologna 1932). M. Nilsson, Geschichte der griechischen Religion 1² (München 1955) 510-516. [Suys-Reitsma]