Pegasus (Πήγασος), in de griekse mythologie een gevleugeld paard, verwekt door Poseidon bij Medusa, uit wier romp het samen met Chrysaor te voorschijn gesprongen zou zijn toen zij door Perseus onthoofd werd. Zijn hoefslag deed op de Helicon de bronnen Hippocrene en Aganippe, op de burcht van Corinthe de bron Pirene ontstaan. Toen het dier uit laatstgenoemde zijn dorst leste, werd het, met behulp van Poseidon of Athene, door Bellerophon gevangen en getemd. Deze doodde op het wonderpaard gezeten de Chimaera en versloeg de Amazonen. Bellerophon wilde op P. ook naar de hemel opstijgen, maar het paard wierp hem af, vervolgde zijn weg en werd onder de sterren opgenomen.
P. wordt meestal met vleugels voorgesteld. Op munten van Corinthe, Corcyra en Syracuse komt hij al in de 7e en 6e eeuw vC voor; op een melisch reliëf in terracotta (Melus) is Bellerophon op P. in gevecht met de Chimaera.
De voorstelling van P. als het ros waarop de dichter de werkelijkheid ontvlucht en in vervoering geraakt, dateert pas uit de renaissance-tijd en ontstond in verband met het muzisch karakter van de Helicon.
Lit. Ovidius, Metamorfosen 4, 772-803; 5, 254-264. F. Hannig (Roscher 3, 1727-1752). G. Türk (PRE 19, 56-62). E. Paribeni (EAA 6, 2-4). [Nuchelmans]