Mardukaplaiddina, naam van twee vorsten uit het oude Oosten.
(1) Mardukaplaiddina I, zoon van Melisipak, was de 34e kassitische
koning; volgens koningslijst A regeerde hij 13 jaar.
Een copie van een bouwinscriptie wijst op herbouw
van Ezida in Borsippa door M. De belangrijkste
documenten uit zijn regering zijn een aantal kudurru's,
terwijl er uit Dur-Kurigalzu enige administratieve
teksten zijn. Niets wijst op verval van
gezag onder deze op twee na laatste koning van de
kassitische dynastie.
Lit. J. A. Brinkman (Zeitschrift für Assyriologie 59, 1969,
242vv). F. al Wailly (Sumer 10, 1954, 54). K. Jaritz (MIO 6,
1958, 187vv). Vgl. S. Page (Sumer 23, 45vv) en R. Borger
(AfO 23, 1970, 1vv).
(2) Mardukaplaiddina II, beter bekend als Merodach Baladan (vgl.
2Kg20,12-21 = Js39,18, vgl. 2Kr32,31), vorst van
Bit Jakin in Zuid-Babylonië en tot tweemaal toe
koning van Babylonië (722-709 en in 703), overleden
in ballingschap tussen 700 en 694. M. maakte zich
na de val van Salmanasser V van Assyrië koning
van Babylon en wist zich tot 710 met succes staande
te houden tegen Sargon II. Daarna verbleef hij als
vluchteling in het elamitisch-babylonisch grensgebied
tot de moeilijkheden na Sanheribs troonsbestijging,
gedurende welke hij in 703 enige maanden
de troon van Babylonië kon bezetten. In Noord-Babylonië
kon M. vermoedelijk op een groot deel
van de stadsbevolking steunen, doch de basis van
zijn invloed waren de zuidelijke chaldese stammen,
gecombineerd met elamitische steun.
Lit. J. A. Brinkman in Studies Oppenheim (Chicago 1964)
6vv. Vgl. JNES 24, 1965, 161vv. W. F. Leemans (JbEOL 9,
[van Driel]
1944, 432vv).