Ninlil, sumerische godin en echtgenote van Enlil van Nippur, waar zij in het district Tummal (vandaar haar benaming Egitummal) werd vereerd, in een oude tempel, waarvan de oude bouwgeschiedenis is overgeleverd in de z.g. 'Tummal-text'. Men heeft haar wel als een 'moedergodin' opgevat; Jacobsen denkt aan een graangodin, met name vanwege haar identificatie met Sud van Suruppak. Als gemalin van Enlil heeft ze een belangrijke stem in de godenvergadering, en in gebeden, zegenwensen en vervloekingen wordt een beroep op haar gedaan bij Enlil voorspraak te doen of aan te klagen.
In Assyrië vond N., sinds Assur in toenemende mate met Enlil geïdentificeerd werd, eveneens verering.
In de mythologie is de mythe 'Enlil en N.'
overgeleverd, waarin verhaald wordt hoe Enlil haar
verkracht en zij hem, als hij naar de onderwereld
verbannen is, volgt, waarna Enlil in diverse vermommingen
gemeenschap met haar heeft, waaruit
o.a. de goden Nanna, Meslamta'ea en Ninazu geboren
worden. Normaliter geldt Ninurta als haar en
Enlils zoon.
Lit. T. Jacobsen, The Intellectual Adventure of Ancient Man
(Chicago 1946) 152-156. E. Dhorme, Les religions de Babylonie
et d'Assyrie (Paris 1949) 30v. D. O. Edzard (WMI,
113). W. von Soden (RA 52, 1958, 133-136). G. S. Kirk,
Myth (Cambridge 1970) 99-103. - Tummal-tekst: E. Sollberger
(JCS 16, 1962, 40-47). S. N. Kramer, The Sumerians
(Chicago 1963) 46-49.
[Veenhof]