Nippur, oude naam van een stad die ca. 150 km ten
zuidzuidoosten van Baghdad ligt; de tegenwoordige
naam Nuffar lijkt de oude bewaard te hebben.
De blijvende betekenis van N. in de loop van de
geschiedenis van Mesopotamië is vooral een gevolg
van het feit dat de stad de voornaamste cultusplaats
was van de god Enlil, die naast de meestentijds
geen belangrijke rol spelende Anu optrad als hoofdgod
van het sumerisch-babylonische pantheon tot
de opkomst van Marduk. Van een belangrijke politieke
rol van de stad blijkt niets, slechts een enkele
ensi van N. liet zeer incidenteel een eigen inscriptie
na. Wel speelde de stad administratief een rol. De
teksten van het archief van Drehem hebben W. W.
Hallo in staat gesteld het systeem te reconstrueren
dat de heiligdommen van N. voorzag van de nodige
offers. Een reeks van gouverneurs van plaatsen in
Centraa1-Babylonië droeg bij toerbeurt gedurende
een zeker deel van het jaar de verantwoording. In
hoeverre dit systeem ook vóór Ur III gefunctioneerd
heeft weten wij niet; wij kunnen dus niet zeggen of
deze amphictyonie iets van oude oorsprong was en
de min of meer neutrale politieke rol van N. verklaart.
Uit de Isin-Larsa-tijd zijn er enige zeer beperkte gegevens over het voortbestaan ervan. N. was toen de inzet van langdurige politieke strijd.
Het bezit van N. was vooral een kwestie van prestige voor naar hegemonie strevende vorsten. In de kassitische tijd had de stad onder een dynastie van erfelijke ambtenaren aanzienlijke administratieve betekenis, in de tijd van de Sargoniden was N. een steunpunt van de Assyriërs in Babylonië. Nog in de parthische tijd was N. een stad van betekenis. Archeologisch komen de beste gegevens niet uit de Enlil-tempel, doch uit die van Inanna. De zeer voorlopige publicaties spreken van 20 bouwfasen vóór Hammurapi, beginnend nog vóór het ontstaan van de grote heiligdommen in Uruk (Uruk V), in wat in de amerikaanse terminologie 'protoliterate a' heet. Belangrijk zijn vooral sculptuurvondsten.
Het tempelcomplex van Enlil, overdekt door een groot parthisch fort, werd gevonden door de opgravingen rond 1900; een naonderzoek na de Tweede Wereldoorlog leverde o.a. een keukenachtig gebouw op. Het best bewaard is hier overal de Ur III-fase, doch oud-babylonische, kassitische en assyrische werkzaamheden aan de ziqqurrat zijn duidelijk herkenbaar. Oppervlaktevondsten bewijzen overigens dat N. al in de 'Ubaid-periode bewoond was.
Lit. H. V. Hilprecht, Explorations in Bible Lands (Philadelphia
1903). D. E. McCown/R. C. Haines, Nippur I (OIP 78,
Chicago 1967). R. S. Ellis, Bibliography (Wiesbaden 1972)
61v.
[van Driel]